Verzorging van de auto161Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐ vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
Bandenspanningswaarden 3 204.
Breng de banden op de spannings‐
waarden zoals vermeld op het label
op het frame van de bestuurdersdeur.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 188.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 204.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
162Verzorging van de auto
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserve, moet koud
en op de spanning zoals aanbevolen
op het etiket bandenspanning maan‐
delijks worden gecontroleerd.
Bandenspanningswaarden op
display
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 85.
Druk bij een stilstaande auto meer‐
dere malen op de knop op het uit‐
einde van de wisserhendel totdat het
menu Bandenspanningswaarden
verschijnt.
Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 83 en een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 204.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op Driver In‐
formation Center bij te werken. Hierbij
kan w oplichten.
Verzorging van de auto163
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders de banden‐
spanning niet wordt weergegeven.
Bovendien zal w dan enkele secon‐
den knipperen en vervolgens blijven
branden, samen met controlelamp
A 3 81 en verschijnt er een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐
ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn ge‐
zet.
Driver Information Center 3 85.
Boordinformatie 3 86.Lekke band
Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 81 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Bandenspanning 3 204, Bandenre‐
paratieset 3 166, Reservewiel
3 171, Wiel verwisselen 3 169.
Afhankelijkheid van
temperatuur
De bandenspanning hangt af van de temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. Daarom is het be‐
langrijk de bandenspanning bij koude banden te controleren.Inleerfunctie
Wanneer de wielen zijn verwisseld,
moet het TPMS opnieuw worden in‐
geleerd.
Selecteer met een stilstaande auto
het menu Bandenspanning op het
Driver Information Center door de
knop op het uiteinde van de wisser‐ hendel in te drukken. Houd de knop
gedurende ongeveer 3 seconden in‐
gedrukt om het systeem opnieuw te
laten berekenen. Een bijbehorend be‐ richt verschijnt in het Driver Informa‐
tion Center.
164Verzorging van de auto
Om het inleren te voltooien moet u
wellicht enkele minuten rijden.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, ziet u een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Driver Information Center 3 85.
Boordinformatie 3 86.
Algemene informatie Gebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabriek
goedgekeurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 166.
Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.Storing
Het TPMS werkt niet goed als één of meer van de sensoren ontbreken of niet werken. Wanneer het systeem
een storing detecteert, knippert w en‐
kele seconden, waarna het blijft bran‐ den. Bovendien verschijnt er een bij‐
behorend bericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Elke keer als de auto wordt gestart,
zal de controlelamp w oplichten ver‐
schijnt er een bijbehorend bericht, tot‐
dat het probleem is verholpen.
Dit kan onder andere in de volgende
gevallen optreden:
■ Één van de banden is vervangen door de reserveband zonder
TPMS-sensor.
■ Het inleerproces van de TPMS- sensor is niet succesvol afgerond.
De controlelamp w moet doven en
het bijbehorende bericht moet ver‐
dwijnen wanneer het inleerproces
succesvol is afgerond.
■ Één of meer TPMS-sensoren niet aanwezig of beschadigd. De con‐
trolelamp w moet doven en het bij‐behorende bericht moet verdwijnen
wanneer de TPMS-sensoren zijn
geïnstalleerd en het inleerproces
van de sensoren succesvol is afge‐ rond. Roep de hulp in van een
werkplaats.
■ Reservebanden of -wielen komen niet overeen met de origineel aan‐
gebrachte banden of wielen. Door banden en wielen met andere spe‐
cificaties dan aanbevolen werkt het TPMS wellicht niet goed.
■ Door het werken met elektronische
apparatuur of bij installaties met ra‐ diofrequenties dichtbij die van het
TPMS kunnen de TPMS-sensoren
storingen vertonen.
Als het TPMS niet goed werkt, kan
het geen te lage bandenspanning
detecteren of signaleren. Roep de
hulp in van een werkplaats als de
controlelamp w brandt en een bij‐
behorend bericht op het Driver In‐
formation Center verschijnt.