128Klimaatregeling
Achterruitverwarming Ü 3 34, Stoel‐
verwarming ß 3 54, Geventileerde
stoelen 3 55, Verwarmd stuurwiel *
3 80.
Instellingen van de klimaatregeling
worden weergegeven op het Graphic- Info-Display, of afhankelijk van deversie, op het Colour-Info-Display.
Wijzigingen in instellingen verschij‐
nen kort op beide displays, bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐
sche modus.
■ Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid doordat de LED in de toets
brandt.
■ Stel de voorkeurtemperaturen voor
de bestuurders- en passagierskant
voorin in met de linker en rechter
draaiknop. De aanbevolen tempe‐
ratuur is 22 °C.
Bij het openen van de softtop past de
klimaatregeling de automatische mo‐
dus aan het gewijzigde klimaat in de
omgeving aan.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 106.
Temperatuur selecteren Stel de temperaturen in op de gewen‐ste waarde.
Klimaatregeling129
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde tem‐
peratuur de motor vanuit een Auto‐
stop opnieuw worden gestart of een
Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: toets V indrukken; om
naar de automatische modus terug te gaan: toets AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 106.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop ver‐
hinderd totdat er opnieuw op de s-
knop wordt gedrukt of totdat de aan‐
jager uitgeschakeld wordt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de mo‐ tor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 137.
130Klimaatregeling
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen en draaiknoppen veranderen. Wan‐neer u een instelling verandert, wordt
de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
Druk op de onderste knop om de ven‐
tilatorsnelheid te verlagen of op de
bovenste knop om deze te verhogen,
zoals afgebeeld in de illustratie. U
herkent de aanjagersnelheid aan het
aantal segmenten op het display.
Wanneer u de onderste toets langer
indrukt: de aanjager en koeling wor‐
den uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets langer
indrukt: de aanjager draait met de
maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling s, M , K
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.
s=naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M=naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK=naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische luchtverdeling opnieuw inschakelen: toets AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
Klimaatregeling131
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
de ruitontdooier werkt en een buiten‐
temperatuur van meer dan 0 °C ver‐ eist opnieuw starten.
Op het display verschijnt ACON wan‐
neer de koeling aanstaat of ACOFF
wanneer de koeling uitstaat.
U kunt de koelwerking na het starten
van de motor in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 106.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de LED in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
s uitzetten.
Basisinstellingen U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 106.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die automatisch aanslaat
om de lucht in de passagiersruimte
sneller op te warmen.
142Rijden en bedieningVoorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 176, 3 238 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐
display.
KeuzehendelP=Parkeerstand, de wielen zijn ge‐
blokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR=Achteruitversnelling, alleen in‐
schakelen wanneer de auto stil‐
staatN=Neutrale standD=Automatische modus met alle
versnellingen
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer u de ontsteking inschakelt en het rem‐
pedaal intrapt.
Rijden en bediening143
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P wan‐
neer u de ontsteking uitschakelt, dan
knipperen de controlelampjes j en
P .
Om P of R in te schakelen, drukt u de
ontgrendelknop in.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan al‐
vorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie hand‐ matige modus.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren Trek de handrem aan en schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐
derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handmatige modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar ach‐
teren bewegen.
<=Opschakelen naar een hogere
versnelling.]=Terugschakelen naar een lagere versnelling.
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver-Info-Display.
152Rijden en bediening
■ De automatische versnellingsbakschakelt later.
■ Als de SPORT-modus is geacti‐ veerd, wordt de witte verlichting
van de hoofdtellers rood.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
■ De schokdempers worden zachter.
■ Het gaspedaal reageert volgens de
standaardinstellingen.
■ De stuurbekrachtiging staat in de standaardmodus.
■ De automatische versnellingsbak schakelt volgens de comfortmodus.
■ De verlichting van de hoofdtellers is
wit.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.
Drive Mode Control Nadat u handmatig de rijmodus
SPORT, TOUR of NORMAL hebt ge‐
selecteerd, detecteert en analyseert
de Drive Mode Control (DMC) continu
het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐
acties van de bestuurder en de ac‐
tieve dynamische staat van de auto.
De DMC-regeleenheid zal zo nodig
automatisch de instellingen van de
geselecteerde rijmodus veranderen,
of in geval van sterke variaties de rij‐
modus veranderen zolang deze va‐
riaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de NORMAL mo‐
dus geselecteerd, maar detecteert de DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐andert de DMC diverse instellingen
van de normale modus in sportieveinstellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld ook de TOUR-
modus geselecteerd terwijl u op een
bochtige weg rijdt en plotseling hard
moet remmen, dan detecteert de
DMC de dynamische staat van de
auto en worden de instellingen van de wielophanging in de SPORT-modus
gezet om de auto te stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC
de instellingen in de rijmodus die u
oorspronkelijk had geselecteerd.
Persoonlijke instellingen in de SPORT-modus U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op de
SPORT -knop drukt. U kunt deze in‐
stellingen wijzigen in het menu Instel‐
lingen op het Info-display. Persoon‐
lijke instellingen 3 106.
Rijden en bediening165
wordt dit op het Driver Information
Centre getoond en wordt er een ge‐
luidssignaal gegeven.
Stopt u niet binnen 10 meter nadat het
systeem een parkeerplek voorstelt,
dan zoekt het systeem naar een an‐
dere geschikte plek.
U aanvaardt de voorgestelde plek,
door binnen 10 meter na de stopin‐
structie te stoppen. Het systeem be‐ rekent het optimale traject om in te
parkeren. Daarna kunt u inparkeren
door de nauwkeurige instructies van
het systeem te volgen.
De instructies op het display tonen:
■ een waarschuwing wanneer u snel‐
ler rijdt dan 30 km/u,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ de stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren,
■ bij sommige instructies ziet u een voortgangsbalk.Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool eindpositie.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de af‐
stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door tijdens
het zoeken de richtingaanwijzer aan
de bestuurderskant in te schakelen.