86Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringGeel=waarschuwing,
aanwijzing, storingGroen=inschakelbevesti‐
gingBlauw=inschakelbevesti‐
gingWit=inschakelbevesti‐
gingControlelampjes op het
instrumentenbord
k brandt rood.
Gordelwaarschuwing passagier
voorin 3 44.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 52.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
88Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Het betreffende verklikkerlicht knip‐
pert wanneer de richtingaanwijzer in‐
geschakeld is 3 112.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect of rich‐
tingaanwijzer op aanhanger defect.
Bij actieve alarmknipperlichten knip‐
peren beide controlelampjes 3 112.
Gloeilamp vervangen 3 166, zeke‐
ringen 3 173.
Richtingaanwijzers 3 112.
Gordelverklikker Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Als de autogordel bij een draaiende
motor niet in gebruik is, zal de contro‐
lelamp gedurende 100 secondenknipperen en vervolgens oplichten
totdat de veiligheidsgordel vastge‐
maakt is.
Bij een snelheid van meer dan
22 km/u knippert de controlelamp ge‐ durende 100 seconden samen met
een waarschuwingszoemer en blijft
deze branden totdat de veiligheids‐
gordel omgedaan is.
Veiligheidsgordel omdoen 3 43.
Gordelwaarschuwing passagier
voorin k 3 44.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Wanneer het contact is ingeschakeld: v knippert kort. Als het niet knippert,
blijft branden of onderweg knippert is
er een storing in het airbagsysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een on‐
geval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 43, 3 47.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor Stop de auto en schakel de motor uit.
Accu wordt niet geladen. Motorkoe‐
ling wordt mogelijk onderbroken. De
rembekrachtiger werkt eventueel niet
meer.
Onderbreek uw reis onmiddellijk.
Sleutel lostrekken en staat en span‐
ning van aandrijfriem controleren
voordat u een werkplaats raadpleegt.
Instrumenten en bedieningsorganen91Systeem voor
gecontroleerde afdaling
u brandt geel en/of groen.
Bij het inschakelen van het contact
branden zowel het gele als het
groene controlelampje even.
Groen
Brandt als het systeem bedrijfsge‐
reed is.
Knippert onderweg als het systeem
actief is, na het indrukken van
knop u.
Geel
Knippert om aan te geven dat het sys‐
teem niet klaar is voor gebruik.
Brandt ter indicatie van een storing in het systeem.
Als het knippert of oplicht, moet het
frictiemateriaal afkoelen. Bij het rijden
zo weinig mogelijk remmen.
Systeem voor gecontroleerde afda‐
ling 3 145.Stuurbekrachtiging
2 brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: 2 brandt kort. Als het niet brandt,
blijft branden of onderweg knippert is
er een storing in de gordelspanners of
het airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Stuurbekrachtiging 3 127.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 148.Elektronische
stabiliteitsregeling b brandt of knippert geel.
Na het starten van de motor licht b
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt
Storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het weg‐
dek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 144.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
112Verlichting
Automatische
koplampverstelling
Bij auto's met xenonkoplampen wordt de koplampreikwijdte automatisch
aan de belasting van de auto aange‐
past.
Als controlelampje q onderweg op de
instrumentengroep oplicht, is er een
storing. Oorzaak van de storing on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Controlelamp q 3 94.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Laat bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bijstel‐
len om tegenliggers niet te verblin‐
den. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Automatische verlichting 3 110.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=Rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag=Linker richtingaan‐ wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld.
Bij het terugdraaien van het stuurwiel
wordt de richtingaanwijzer automa‐
tisch uitgeschakeld. Dit gebeurt niet
bij een geringe stuurbeweging zoals
bij het wisselen van rijstrook.
Verlichting115Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ Info-Display
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Kartelwieltje k naar rechts of links op
de gewenste helderheid draaien.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier of bij indrukken van q op de
afstandsbediening licht het instru‐
mentenbord automatisch
30 seconden op totdat de contact‐
sleutel in stand ACC wordt gezet.
Displaymodus 3 98.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.Voorste interieurverlichting
De leeslampen voor en achter en de
verlichting van de bagageruimte wer‐ ken als instapverlichting en gaan bij
het openen van de portieren of de
achterklep branden.
Als de portieren of achterklep open
blijven, blijft de verlichting gedurende
10 minuten branden. Zodra alle por‐
tieren en de achterklep gesloten zijn,
dimt de instapverlichting geleidelijk aan na 10 seconden.
Klantinformatie219Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders
(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto Een groot aantal elektronische com‐
ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagnodules waarin techni‐
sche gegevens over de conditie van
de auto, gebeurtenissen en fouten tij‐ delijk of permanent worden opgesla‐
gen. Over het algemeen documen‐
teert de technische onformatie de
conditie van onderdelen, modules,
systemen of de omgeving:
■ Bedrijfsomstandigheden van sys‐ teemcomponenten (bijv. vulni‐
veaus)
■ Statusberichten van de auto en de componenten ervan (bijv. aantal
wielomwentelingen / rotatiesnel‐
heid, afremming, dwarsacceleratie)
■ Storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten■ Reacties van de auto in bepaalde rijsituaties (bijv. afgaan van airbag,
activering van stabiliteitsregeling)
■ Omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur)
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
nisch en helpen fouten identificeren
en corrigeren alsook de functies van
de auto optimaliseren.
Bewegingsprofielen die afgelegde
routes aangeven, kunnen niet met
deze gegevens worden gemaakt.
Als diensten worden gebruikt ( bijv. re‐
paraties, serviceprocessen, garantie‐
gevallen, kwaliteitsborging) kunnen
medewerkers van het servicenetwerk (met inbegrip van de fabrikant) deze
technische informatie lezen in de ge‐
beurtenis- en foutgegevensopslag‐
modules waarbij speciale diagnosti‐
sche apparaten worden gebruikt. Zo
nodig ontvangt u verdere informatie bij deze werkplaatsen. Nadat een fout gecorrigeerd is, worden de gegevens
uit de foutopslagmodule verwijderd of worden ze constant overschreven.Bij gebruik van de auto kunnen zichsituaties voordoen waarin deze tech‐
nische gegevens die samenhangen
met andere informatie (rapport over
aanrijding, schade aan de auto, ver‐
klaring van getuigen enz.) in verband
kunnen worden gebracht met een
specifieke persoon - mogelijk met de
hulp van een expert.
Extra functies die contractueel zijn
overeengekomen met de klant (bijv.
locatie van auto in noodgevallen) ma‐ ken de overdracht van bepaalde au‐
togegevens uit de auto mogelijk.
222Trefwoordenlijst
12V-aansluiting ............................. 61
A Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............205, 209
Aandrijving op alle wielen ............90
Aanduidingen op banden ..........184
Aanhangerstabilisatie ................156
Aanhanger trekken ....................153
Aansluitingen voor accessoires ....83
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 157
Accu...................................... 88, 163
Accu, starthulp gebruiken ...........197
Achterklep..................................... 24 Achterklep open ........................... 95Achterlichten .............................. 170
Achterruitverwarming ................... 33
Achteruitrijlichten .......................114
Actieve hoofdsteunen .............36, 37
Afmetingen auto ........................214
Afstandsbediening ........................20
Airbag deactiveren ....................... 52 Airbag en gordelspanners ...........88
Airbaglabel.................................... 47
Airbagsysteem ............................. 47
Airconditioning ........................... 120Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 126
Alarmknipperlichten ...................112
Algemene informatie .................. 152
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 127
All-wheel Drive ........................... 139
Andere auto slepen ...................200
Antiblokkeersysteem .................142
Antiblokkeersysteem (ABS) .........90
Armsteun ...................................... 42
Armsteun met opbergruimte ........61
Autogegevens ............................ 209
Autokrik....................................... 181
Automatische dimfunctie .......30, 31
Automatische koplamphoogteregeling .............94
Automatische niveauregeling ....
........................................ 111, 146
Automatische verlichting ............ 110
Automatische versnellingsbak ...
.......................................... 89, 134
Auto ontgrendelen .........................6
Auto reinigen .............................. 201
Auto slepen ................................ 199
Auto stallen ................................. 157
Auto wassen ............................... 201
224
Elektronische stabiliteitsregeling..91
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 144
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............91
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............121
Event Data Recorders (EDR) .....219
F
Fietsendrager ............................... 61
Flex-Fix-systeem .......................... 61
Frontaal airbagsysteem ...............50
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................103
Gereedschap ............................. 181
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................74
Gloeilamp vervangen ................166
Gordels ......................................... 43
Gordelspanners ............................ 43
Gordelverklikker...................... 44, 88
Gordijnairbagsysteem .................. 51
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .....................98
Grootlicht ............................. 94, 111H
Halogeenkoplampen .................167
Handgeschakelde versnellingsbak ......................138
Handmatige dimfunctie ................31
Handmatige modus ...................136
Handrem ............................... 89, 142
Handschoenenkastje ...................60
Handzender ................................. 20
Hellingrem ................................. 144
Hoofdsteunen .............................. 36
Hoofdsteunverstelling ....................8
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 55
Info-Displays ................................. 96
Inhouden ................................... 216
Inklapbare spiegels .....................29
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 117
Instrumentengroep ......................84
Instrumentenverlichting .............173
Interieurverlichting ......................115
Isofix-kinderveiligheidssystemen ..58
K Kaarthouder .................................. 59
Katalysator............................ 89, 134
Kentekenverlichting ...................171Keuzehendel ............................. 135
Kickdown .................................... 136
Kilometerteller .............................. 84
Kindersloten ................................. 24
Kinderveiligheids-systemen ..........53
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................119
Klok .............................................. 81
Knoppen op het stuurwiel .............77
Koelvloeistof .............................. 160
Koelvloeistof en antivries ............205
Koelvloeistoftemperatuur .............92
Kogelstang.................................. 154 Koplampen ................................ 166
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 112
Koplampsproeier .......................... 78
Koplampverstelling ....................111
Koppelingsvloeistof ...................163
L
Laadsysteem ............................... 88
Lampenkappen, beslagen ..........114
Leeslampen ............................... 116
Lekke band ................................. 193
Levensduur motorolie ...................93
Lichtschakelaar .......................... 110
Lichtsignaal ................................ 111
Luchtinlaat ................................. 125
Luchtroosters .............................. 124