DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2014
VEILIGHEID
RIJDEN VEILIG VERVOEREN
VAN KINDEREN
174 kinderzitjes
17 7
u
it
schakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
184
IS o
F
IX-kinderzitjes
14 8 ri
chtingaanwijzers
14 8
Alarmknipperlichten
14 9
C
laxon
14 9
u
rgence-oproep of
Assistance-oproep
15 0 bandenspanningscontrolesysteem
15 4 Hulpsystemen bij het remmen
155
Stabiliteitscontrolesystemen
157
A
ctive City b
r
ake
162
V
eiligheidsgordels
165
Airbags
132
Lichtschakelaar
137
L
eD
-dagrijverlichting
138
k
o
plampen verstellen
139
ru
itenwisserschakelaar
14 3
Plafonnier
14 4
Sfeerverlichting
14 4 V
erlichting bagageruimte
106
P
arkeerrem
107
H
andgeschakelde
6-versnellingsbak
108
e
l
ektronisch gestuurde
versnellingsbak
113
A
utomatische transmissie
117 op
schakelindicator
118 S
top & Start-systeem
121
H
ill Start Assist
122
Snelheidsbegrenzer
124
Sn
elheidsregelaar
126
P
arkeerhulp achter
128
Achteruitrijcamera
008009006007 ZICHT
DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
Cockpit
1. Contact-/stuurslot.
2. St uurkolomschakelaar autoradio.
3.
S
chakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
4.
Pa r f u m e u r.
5.
S
chakelaar centrale vergrendeling.
6.
M
ultifunctioneel display.
7.
S
chakelaar alarmknipperlichten.
8.
M
iddelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
9.
Zonnesensor.
M
iddelste luidspreker hifi-audiosysteem.
10.
A
irbag passagier.
11.
V
erstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
12.
D
ashboardkastje / u
i
tschakeling
passagiersairbag.
13.
Handrem.
14.
M
iddenarmsteun met opbergvakken.
15.
b
o
venste en onderste opbergvakken.
16.
A
utoradio of eMyWay.
17.
b
e
dieningspaneel verwarming/
airconditioning.
DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
De controle- en waarschuwingslampjes geven de
bestuurder informatie over de werking van een systeem
(controlelampje dat aangeeft of een systeem ingeschakeld
of uitgeschakeld is) of waarschuwen de bestuurder in het
geval van een storing (waarschuwingslampje).
Controle- en waarschuwingslampjes
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes kunnen gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display.De lampjes kunnen constant branden
of knipperen.
ee
n aantal lampjes heeft beide
mogelijkheden.
o
f h
et constant
branden of knipperen van een lampje
duidt op een storing, is afhankelijk van
de werkingsfase van de auto.
Als het lampje blijft branden, controleer
dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Het controlelampje voor de
passagiersairbag blijft na het aanzetten
van het contact nog ongeveer een minuut
branden, ook nadat de motor is gestart.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
waarschuw
ingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.Controlelampje brandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
u
kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje
airbags brandt). Zet de schakelaar in de stand "
ON" om de frontairbag
aan passagierszijde in te schakelen.
be
vestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
31
DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Airbagstijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.ra
adpleeg het CIt roËn- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
er i
s een storing in een van de airbags
of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
brandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt
of losgemaakt
permanent, en knippert
vervolgens in combinatie
met een in volume
toenemend geluidssignaal.De bestuurder en/of de voorpassagier
heeft zijn veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.tr ek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Stuurbekrachtigingpermanent.er i
s een storing met betrekking tot de
stuurbekrachtiging.ri jd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het CIt roËn- netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
99
DS3_nl_Chap05_amenagement_ed01-2014
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt en is voorzien van een make-
upspiegel met verlichting.
F o
p
en als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Zonneklep Dashboardkastje
met verlichting
In het dashboardkastje kan een fles
mineraalwater worden opgeborgen.
In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd
voor de boorddocumentatie van de auto.
F
t
rek
de handgreep omhoog om het te
openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt in
werking zodra het wordt geopend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde A .
In het dashboardkastje zit een ventilatieopening
B , waar dezelfde lucht uitstroomt als de lucht die
uit de ventilatieroosters in het interieur stroomt.
Middenarmsteun
Opbergvakken
F toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen.
F
t
o
egang tot het open opbergvak onder de
armsteun: klap de armsteun in zijn geheel
naar achteren.
In deze opbergvakken kunt u draagbare
apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen
die op de
u
Sb-
/
ja
ck-aansluiting kan worden
aangesloten of via de 12V-aansluiting van de
middenconsole kan worden opgeladen. Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de bestuurder en voorpassagier.
Voorzieningen
Veiligheid
Dit hoofdstuk gaat over de richtingaanwijzers, de alarmknipperlichten
en de claxon, die dienen om andere weggebruikers te waarschuwen,
de u rgence- en Assistance-oproepen bij ongelukken en pech, de
verschillende remhulp- en stabiliteitscontrolesystemen voor een perfecte
controle over uw auto, en over de veiligheidsgordels en airbags die het
risico op letsel bij een aanrijding beperken.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. u kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
re
inig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CI
t
ro
Ën-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
d an 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
ra
adpleeg voor meer informatie de rubriek
"
kin
derzitjes".
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.