LUCHTUITSTROOMOPENINGEN
❒Klimaatregelsysteem........................... 23
LINKERHENDEL
❒Buitenverlichting
INSTRUMENTENPANEEL
❒Instrumentenpaneel en
boordinstrumenten .............................101
❒Controlelampjes ..................................107
RECHTERHENDEL
❒Ruiten reinigen .................................... 41
UConnect Radio/UConnect Radio
Nav (voor bepaalde versies/markten)
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE
❒Werking ..............................................152
DASHBOARDKASTJE
❒Openen .............................................. 49
VERWARMING/
KLIMAATREGELSYSTEEM
❒Klimaatcomfort ................................... 24
❒Handbediende klimaatregeling ............ 25
❒Automatische dual-zone
klimaatregeling .................................... 29
BEDIENINGSKNOPPEN
❒Portiervergrendeling ............................ 47
❒Mistlampen ......................................... 47❒Mistachterlichten ................................. 47
❒iTPMS systeem (voor bepaalde
versies/markten) ................................. 76
STUURWIEL
❒Afstelling ............................................. 20
❒Frontairbag bestuurderszijde ...............152
CRUISE CONTROL HENDEL (voor
bepaalde versies/markten)
❒Werking .............................................. 43
126
7111089
3A0K0661
7
Portieren en slot van
bagageruimte
ontgrendelen
Druk kort op knop
: ontgrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
inschakeling binnenverlichting en
dubbel knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).
De portieren worden automatisch
ontgrendeld wanneer de afsluiter van
de brandstoftoevoer ingrijpt.
Als bij vergrendeling van de portieren,
een of meerdere portieren of de
achterklep niet correct gesloten zijn,
beginnen de led en de
richtingaanwijzers snel te knipperen.
Portieren en slot van
bagageruimte
vergrendelen
Druk kort op knop
: vergrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
uitschakeling binnenverlichting en een
maal knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).Als een of meer portieren open zijn,
worden ze niet vergrendeld. Dit wordt
aangegeven door het snel knipperen
van de richtingaanwijzers (voor
bepaalde versies/markten). De portieren
worden vergrendeld ook als de
achterklep open staat.
Wanneer een snelheid van meer dan 20
km/h wordt bereikt, worden de
portieren automatisch vergrendeld als
deze specifieke functie is ingesteld
(alleen bij versies met multifunctioneel
herconfigureerbaar display).
Wanneer de portieren van buiten de
auto worden vergrendeld (met de
afstandsbediening), gaat led A fig. 8
enkele seconden branden en daarna
knipperen (bewakingsfunctie).Wanneer de portieren van binnen de
auto worden vergrendeld (door te
drukken op de
knop op het
dashboard), blijft de led continu
branden.
Bagageruimte openen
Druk op de knop
om de
bagageruimte op afstand te openen.
De richtingaanwijzers knipperen twee
maal om aan te geven dat de
bagageruimte geopend is.
EXTRA
AFSTANDSBEDIENINGEN
AANVRAGEN
Het systeem kan maximaal 8 sleutels
met ingebouwde afstandsbediening
herkennen. Als een nieuwe
afstandsbediening nodig mocht zijn,
neem dan contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk en neem de
CODE-card (voor bepaalde versies/
markten), een identiteitsbewijs en
de autodocumenten die de eigendom
aantonen mee.
8A0K0588
12
WEGWIJS IN UW AUTO
Voordat het alarm wordt ingeschakeld,
wordt een zelfdiagnose uitgevoerd:
als een storing wordt gevonden, dan
weerklinkt nogmaals een geluidssignaal
en/of gaat de led op het dashboard
branden.
Als na inschakeling van het alarm een
tweede geluidssignaal weerklinkt en/of
de led op het dashboard gaat branden,
wacht dan ongeveer 4 seconden en
zet het alarm uit door te drukken op de
knop, controleer of alle portieren,
de motorkap en de bagageruimte
correct vergrendeld zijn en schakel het
systeem opnieuw in door te drukken op
de
knop.
Wanneer, zelfs bij goed gesloten
portieren, motorkap en bagageruimte,
het geluidssignaal klinkt, dan is er
een storing in de werking van het
systeem gevonden, neem in dat geval
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.ZELF-INSCHAKELEND
ALARM
(voor bepaalde versies/markten)
Als het alarm niet ingeschakeld werd
met behulp van de afstandsbediening,
als er ongeveer 30 seconden
verstreken zijn nadat de contactsleutel
op STOP werd gedraaid en een deur
of de achterklep voor het laatst
geopend en gesloten werd, wordt het
alarm automatisch ingeschakeld.
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van de led op knop A fig. 10
en de hiervoor beschreven aanwijzingen
voor inschakeling.
Om het alarm uit te schakelen op de
toets met het op de
afstandsbediening drukken.
Het alarm wordt ook ingeschakeld als
de deuren worden afgesloten met
de metalen baard van de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier. Als
het systeem zichzelf inschakelt, worden
de deuren niet afgesloten.
UITSCHAKELING VAN
HET ALARM
Druk op toets
. De volgende
handelingen worden verricht
(uitgezonderd enkele markten):
❒de richtingaanwijzers knipperen twee
maal kort;❒er worden twee geluidssignalen
voortgebracht;
❒de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden ontgrendeld, wordt het
alarm niet uitgeschakeld.
VOLUMETRISCHE
BEVEILIGING EN
HELLINGSHOEKDETECTIE
Om de juiste werking van deze
beveiligingsfuncties te verzekeren, sluit
de zijruiten en het schuifdak compleet
(voor bepaalde versies/markten).
Om de functie uit te schakelen, op
knop A fig. 10 drukken voordat het
alarm geactiveerd wordt. Wanneer de
functie is uitgeschakeld, wordt dit
aangegeven door het, gedurende
enkele seconden, knipperen van de led
op de knop.
Elke uitschakeling van de volumetrische
beveiliging en de hellingshoekdetectie
moet worden herhaald telkens het
instrumentenpaneel wordt
uitgeschakeld.
15
Ruiten ontwasemen
De klimaatregeling is erg nuttig om het
beslaan van de ruiten te voorkomen
bij grote luchtvochtigheid.
Wanneer het buiten uiterst vochtig is
en/of bij regen en/of bij grote verschillen
tussen de interieur- en de
buitentemperatuur, is de volgende
procedure aanbevolen om te
voorkomen dat de ruiten beslaan:
❒draai de knop A naar het rode
gebied;
❒druk op de knop F om de interne
luchtrecirculatie uit te schakelen
(ronde led rond de knop uit);
❒draaiknop E op
met de
mogelijkheid om hem op stand
(B)
te zetten als de ruiten niet worden
ontwasemd;
❒draai knop C naar de2e snelheid.
ACHTERRUITVERWARMING/
Druk op knop D () om de functie
in/uit te schakelen. De functie wordt na
ongeveer 20 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Voor bepaalde versies/markten, druk
op de
knop om de verwarmde
buitenspiegels en de verwarming voor
de sproeiers in te schakelen (voor
bepaalde versies/markten).BELANGRIJK Plak geen stickers op de
elektrische weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging en mogelijk defect ervan
te voorkomen.
INTERNE
LUCHTRECIRCULATIE
Druk op knop F (
) zodat de leds
rond de knop gaan branden.
Geadviseerd wordt de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de file
of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie niet langdurig, vooral
als er meerdere passagiers aan boord
zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
BELANGRIJK Met de interne
luchtrecirculatie kan de gewenste
toestand (verwarming of koeling,
afhankelijk van de keuze) sneller bereikt
worden. Het wordt echter afgeraden
de luchtrecirculatie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen om
beslagen ruiten te voorkomen.REGELING
LUCHTVERDELING
Draai aan knop E om handmatig een
van de vier luchtverdelingsinstellingen
voor het interieur te selecteren:
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de voorruit
en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur.
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen voor en
achter, roosters midden/zijkanten
dashboard, uitstroomopening
achter, uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en
voorste zijruiten.
Luchtstroomverdeling naar roosters
midden/zijkanten dashboard
(lichaam passagier).
27
RUITONTWASEMING
Stand A: Luchtstroomverdeling
tussen luchtroosters midden/
zijkanten dashboard, luchtrooster
achter en luchtroosters voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en
voorste zijruiten. Deze instelling
van de verdeling biedt een
doeltreffende ventilatie van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
Stand B: Luchtstroom verdeeld
over luchtroosters beenruimten en
luchtroosters voor ontwasemen/
ontdooien voorruit/voorste zijruiten.
Deze luchtverdeling zorgt voor
een snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
Stand C: Luchtstroomverdeling
tussen luchtroosters beenruimten
(hetere lucht) en roosters
midden/zijkanten dashboard en
achterste luchtrooster (koelere
lucht).
Stand D: Automatisch
ontwasemen/ontdooien
inschakelen (zie beschrijving op
de vorige pagina's).
START&STOP
Handbediende
airconditioning
Wanneer de Start&Stop-functie werkt
(motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
behoudt het systeem de luchtstroom
die door de gebruiker is ingesteld.
Onder deze omstandigheden, kan het
koelen en verwarmen van het interieur
niet worden verzekerd, doordat de
compressor samen met de
koelvloeistofpomp wordt uitgeschakeld.
De Start&Stop-functie kan worden
uitgeschakeld om de werking van de
regeleenheid van het
klimaatregelsysteem te verbeteren door
op de betreffende knop op het
dashboard te drukken.ONDERHOUD
Schakel in de winter de airconditioning
minstens eens per maand circa 10
minuten in.
Laat vóór het begin van het
zomerseizoen het systeem controleren
door het Alfa Romeo Servicenetwerk.
29A0K0554
28
WEGWIJS IN UW AUTO
Er zijn nog 4 andere posities (zie
onderstaande schema fig. 29):
WERKWIJZEN
KLIMAATREGELSYSTEEM
Het systeem kan op verschillende
manieren ingeschakeld worden: het
verdient echter aanbeveling op de
AUTO-knop te drukken en de
draaiknoppen te gebruiken om de
gewenste temperatuur in te stellen.
Op die manier wordt de temperatuur,
de hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur volledig
automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem regelt ook de
luchtrecirculatie en de inschakeling van
de aircocompressor.
Tijdens de automatische werking van
het systeem, kan men op elk ogenblik
de ingestelde temperatuur, de
luchtdistributie en de ventilatorsnelheid
wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen:
het systeem past automatisch de
eigen instellingen aan aan de nieuwe
instellingen.
Wanneer tijdens de automatische
werking (AUTO) de luchtdistributie en/of
de luchtopbrengst gewijzigd worden
en/of de inschakeling van de
compressor en/of de recirculatie, dan
verdwijnt de melding AUTO.Wanneer tijdens de volledige
automatische werking (FULL AUTO) de
luchtdistributie en/of de luchtopbrengst
gewijzigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de
recirculatie, dan verdwijnt de melding
FULL.
Op die manier regelt het
klimaatregelsysteem alle functies
automatisch, uitgezonderd de functies
die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle
zones in de passagiersruimte.
REGELING
LUCHTTEMPERATUUR
Draai de knop A of L naar rechts of
naar links om de luchttemperatuur te
regelen: knop A voor de zone linksvoor,
knop L voor de zone rechtsvoor in het
interieur. De ingestelde temperaturen
worden op de displays weergegeven.
Druk op de knop MONO om de
temperatuur tussen de twee zones uit
te lijnen.
Draai aan de knop L om terug te keren
naar gescheiden beheer van
luchttemperaturen in de twee zones.Draai de knoppen helemaal naar rechts
of links om respectievelijk de functie
HI (maximaal verwarming) of LO
(maximale koeling) in te schakelen.
Draai aan de knop om deze functies uit
te schakelen en om de gewenste
temperatuur in te stellen.
REGELING
LUCHTVERDELING
Door op een van de knoppen (
//
) te drukken, kan handmatig een
van de 7 instellingen voor de
luchtverdeling worden gekozen:
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de
voorruit en de voorste zijruiten om
deze te ontwasemen of te
ontdooien.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen in het midden
en aan de zijkant van het
dashboard om de borst en het
gelaat tijdens het warme seizoen te
verkoelen.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur,
waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
31
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen
beenruimten (hetere lucht) en
roosters midden/zijkanten
dashboard (koelere lucht).
Deze luchtdistributie is
bijzonder nuttig in het voor- en
het najaar en op zonnige
dagen.
Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen
beenruimten en
uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de
ruiten beslaan.
Luchtstroomverdeling tussen
de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien
voorruit en de luchtroosters in
het midden en aan de zijkant
van het dashboard. Zo kan de
lucht op de voorruit worden
gericht bij sterk zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar
alle roosters van de auto.In de AUTO-modus wordt de
luchtverdeling automatisch door het
klimaatregelsysteem geregeld (de leds
op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de
ingestelde luchtverdeling aangegeven
door de leds op de betreffende
knoppen.
Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop
de betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd.
Als een knop wordt ingedrukt waarvan
de functie reeds actief is, wordt de
werking geannuleerd en gaat de
betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een
handmatige instelling te herstellen.
REGELING
VENTILATORSNELHEID
Gebruik de knop F om de
ventilatorsnelheid te verhogen/verlagen.
De ventilatorsnelheid wordt aangegeven
door het aangaan van de leds G op
knop F.
❒maximum ventilatorsnelheid = alle
leds branden;
❒minimum ventilatorsnelheid = één led
brandt.De ventilator kan alleen uitgeschakeld
worden als de aircocompressor is
uitgeschakeld met behulp van de knop
C.
BELANGRIJK Druk op de AUTO-knop
om de automatische werking van de
ventilatorsnelheid na een handmatige
instelling te herstellen.
AUTO-KNOP
Druk op de AUTO-knop (de led op de
knop gaat branden) om de
automatische regeling van de volgende
instellingen in beide zones in te
schakelen:
❒hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur;
❒aircocompressor;
❒luchtrecirculatie
❒alle vorige handmatige instellingen
worden gewist.
Dit wordt aangegeven met een
brandende led op de AUTO knop.
32
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De regeleenheid van het
klimaatregelsysteem slaat de ingestelde
temperatuurgegevens op voordat het
systeem wordt uitgeschakeld en
bewaart deze gegevens wanneer een
knop van het systeem wordt ingedrukt
(behalve voor knop D).
Inschakeling van de
klimaatregeling
Druk op de AUTO knop om de
klimaatregeling in volledig automatische
modus in te schakelen.
START&STOP
Automatische
klimaatregeling
De automatische dual-zone
klimaatregeling regelt de Start&Stop-
functie (motor wordt afgezet wanneer
de voertuigsnelheid nul is) om een
passend comfort in het interieur
te garanderen.
De Start&Stop functie wordt
uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog
of laag zijn om een comfortabele
temperatuur in het interieur te kunnen
verzekeren. Tijdens deze
overgangsfases wordt de motor niet
afgezet, ook al is de voertuigsnelheid
nul.Wanneer de Start&Stop-functie werkt
(motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de regeleenheid van het
klimaatregelsysteem om inschakeling
van de motor verzoeken als het comfort
in het interieur snel verslechterd (of als
de gebruiker om maximale koeling – LO
– of snelle ontwaseming – MAX DEF –
vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor
afgezet bij voertuigsnelheid nul), zal de
luchtstroomsnelheid (indien
automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur
zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het
klimaatregelsysteem zal proberen om
het verslechterde comfort veroorzaakt
door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de
compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van
het klimaatregelsysteem kan verbeterd
worden door de Start&Stop-functie met
de speciale toets op het dashboard
uit te schakelen.OpmerkingOnder bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de
Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu
wordt in- en uitgeschakeld, waardoor
de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een
onaangename geur in het interieur als
gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-
functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de
automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de
kans op beslagen ruiten te verminderen
(vermits de compressor is
uitgeschakeld).
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude
dagen sneller worden verwarmd. De
extra verwarming schakelt automatisch
uit nadat de gewenste comfortsituatie
is bereikt.
36
WEGWIJS IN UW AUTO