INSCHAKELING/
UITSCHAKELING “All
Weather” MODUS
Inschakeling
Breng de hendel A fig. 75 omlaag (nabij
de letter “a”) en houd hem in deze
stand gedurende 0,5 seconden tot de
betreffende leds branden of tot het
opschrift “All Weather” op de display
verschijnt (zie fig. 80).ESC en ASR systemen:de
activeringsdrempels zijn ingesteld om
een maximale veiligheid bij lage
gripcondities te verzekeren. Bij
montage van sneeuwkettingen is
raadzaam om de "All Weather" modus
in te schakelen.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
system is uitgeschakeld.
Stuurwielafstelling:maximum
comfort.
DST:hogere remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Compenseert overstuur
afhankelijk van de ESC/ASR
activeringsdrempels: met een lichte
impuls op het stuurwiel wordt de
bestuurder geadviseerd de geschiktste
manoeuvre uit te voeren.
Motor:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, ga op dezelfde wijze
te werk als voor de “Dynamic” modus,
maar beweeg de hendel A fig. 75
naar “a”.BELANGRIJK
❒Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de
andere modus in te schakelen moet
eerst worden teruggekeerd naar
de “Natural” modus.
❒De rijmodus die ingeschakeld was
voordat de motor werd
uitgeschakeld, wordt gehandhaafd
als de motor weer gestart wordt.
❒Bij een storing in het systeem of een
defect van de hendel A, kunnen
geen rijmodi worden gekozen. Het
display toont dan een
waarschuwingsmelding.
79A0K1059
80A0K1511
72
WEGWIJS IN UW AUTO
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.DISPLAY ......................................... 90
MENUOPTIES ................................. 93
INSTRUMENTENPANEEL ...............101
TRIP COMPUTER ...........................103
LAMPJES EN BERICHTEN .............107
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
HANDREM AANGETROKKEN ............. 108
- STORING EBD .................................. 108
- STORING AIRBAG ............................ 109
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT .................................. 109
- STORING DYNAMO .......................... 109
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ............ 111
-UITGEWERKTE MOTOROLIE (voor
bepaalde versies/markten) .................. 112
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ....... 114
- STORING ALFA TCT ......................... 115
-PORTIEREN NIET GOED
GESLOTEN ......................................... 115
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN ............................... 116
- STORING DUAL PINION
STUURBEKRACHTIGING .................... 116
- STORING ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM/STORING ALARM .............. 117
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS ..................................... 117
- ALGEMENE STORING ...................... 118
- ALGEMENE STORING ...................... 119
-MISTACHTERLICHTEN ...................... 120
- STORING ABS .................................. 121
-REMBLOKSLIJTAGE ......................... 121
- PASSAGIERSAIRBAG
UITGESCHAKELD ............................... 121
- STORING
INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM ................. 122- STORING VOORGLOEIBOUGIES/
VOORGLOEISYSTEEM
(dieselmotoren) .................................... 123
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 123
- REINIGING DPF (roetfilter) bezig
(alleen dieselversies met DPF) .............. 125
- iTPMS-SYSTEEM .............................. 127
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 129
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 130
- CRUISE CONTROL (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) ......................... 131
- STADSLICHT .................................... 131
- FOLLOW ME HOME ......................... 131
- DIMLICHT ......................................... 131
- MISTLAMPEN VOOR ........................ 132
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 132
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 132
- GROOTLICHT ................................... 132
-AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 133
- MOGELIJKE IJSVORMING OP
WEGDEK............................................. 133
- STORING REMLICHTEN ................... 133
- STORING SCHEMERSENSOR.......... 133
- STORING REGENSENSOR ............... 134
- STORING PARKEERSENSOR ........... 134
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM (voor
bepaalde versies/markten) .................. 135
-STORING START&STOP .................... 135
- WEERGAVE VAN GEKOZEN
RIJMODUS (“Alfa DNA”-systeem) ........ 136
89
BELANGRIJK
65) Wanneer het lampje gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 500
km na ontsteking van het lampje, ververst worden. Veronachtzaming van bovenstaande aanwijzingen kan leiden tot
ernstige schade aan de motor en de garantie doen vervallen. Vergeet niet dat het knipperen van dit lampje niets te
maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen.
66) Als het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
113
Wat het betekent Wat te doen
geelSTORING ABS
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele
seconden moet het doven.
Het lampje (of symbool op het display) gaat
branden wanneer het systeem inefficiënt wordt. In
dit geval blijft het remsysteem normaal werken,
maar zonder de extra prestaties van het ABS-
systeem.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
geelREMBLOKSLIJTAGE
(voor bepaalde versies/markten)
Het waarschuwingslampje (of symbool op het
display) gaat branden wanneer de remblokken
voor en achter versleten zijn.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Laat de remblokken zo snel mogelijk vervangen.
geelPASSAGIERSAIRBAG UITGESCHAKELD
Het lampje (op het paneeltje boven de
achteruitkijkspiegel) gaat branden wanneer de
frontairbag aan passagierszijde wordt
uitgeschakeld.
Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan
passagierszijde de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid, gaat het lampje eerst enkele
seconden continu branden en moet vervolgens
doven.
Als het lampje
knippert, dan duidt dit op een
storing van het
waarschuwingslampje.
68)
121
Waarschuwingslampjesop
instrumentenpaneel
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaande auto worden
ingeschakeld.
BELANGRIJK
105) Trap het koppelingspedaal
helemaal in om op juiste wijze te
schakelen. Het is daarom van
fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop
dat de matten vlak liggen en dat
ze de slag van de pedalen niet
hinderen.
BELANGRIJK
20) Rijd niet met de hand op de
pookknop doordat de
uitgeoefende druk, hoe licht ook,
na verloop van tijd slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak kan veroorzaken.
ALFA TCT
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
De auto kan uitgerust zijn met een
elektronisch geregelde automatische
Alfa TCT 6-versnellingsbak die
automatisch de versnellingen
inschakelt op basis van de
momentane gebruiksparameters van
de auto (rijsnelheid, weghelling en
stand gaspedaal).
De nieuwe versnellingsbak is een
absolute innovatie aangezien het
Start&Stop systeem gecombineerd
wordt met het nieuwste alternatief
voor traditionele automaten met
ingebouwde koppelomvormer.
Er kan nog steeds handmatig
geschakeld worden dankzij de
sequentiële stand van de
keuzehendel.
KEUZEHENDEL
De hendel fig. 128 (versies met stuur
links) of fig. 129 (versies met stuur
rechts) kan in de volgende standen
worden geplaatst:
❒P= Parkeren❒R= Achteruitversnelling
❒N= Vrijstand
❒D= Drive, (automatische
vooruitversneling)
❒+= Sequentieel opschakelen
❒−= Sequentieel terugschakelen
Als de hendel in sequentiële modus
gebruikt wordt en verplaatst wordt van
D naar links, zijn de standen naar +
of – instabiel.
128 - Versies met stuur linksA0K0617
129 - Versies met stuur rechtsA0K0618
163
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van de auto proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te
nemen dat deze waarde betrekking
heeft op het toelaatbare gewicht van
een volgeladen aanhangwagen,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waarin u rijdt voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van
een trekhaak.
109) 110)
BELANGRIJK
109) Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de
aanhanger. Wees bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.110) Probeer nooit de remwerking
van de aanhanger te beïnvloeden
door wijzigingen aan het
remsysteem van de auto uit te
voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig
onafhankelijk zijn van het
hydraulische systeem van de auto.
WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde
maat hebben als de standaard
geleverde banden: het Alfa Romeo
Servicenetwerk staat u bij om de meest
geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval
van ijs of sneeuw op de wegen.
111)
Voor het type band, de
bandenspanning en de specificaties
van de winterbanden, de aanwijzingen
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”
opvolgen.
De specifieke eigenschappen van
winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan
4 mm. Vervang in dergelijke gevallen
de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn
de prestaties van winterbanden onder
normale omstandigheden of wanneer
lang op de snelweg wordt gereden,
lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het
gebruik van winterbanden daarom
uitsluitend tot de omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
174
STARTEN EN RIJDEN
MOTORKOELVLOEISTOF
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
34)141)
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop D los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
142) 143)
BELANGRIJK De koplampsproeiers
zullen niet werken bij een laag
ruitensproeiervloeistofniveau, ook al
blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken. Voor
bepaalde versies/markten is er een
referentieteken E op de peilstok (zie
vorige pagina's): ALLEEN de
voorruit-/achterruitsproeier werkt met
het peil beneden dit referentieteken.
REMVLOEISTOF
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Als het vloeistofniveau te laag is, draai
dan de reservoirdop E los en vul de
vloeistof vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens" bij.
35)144) 145)
OLIE
BEDIENINGSSYSTEEM
ALFA TCT
VERSNELLINGBAK
(voor bepaalde versies/markten)
Wend u voor de controle van het
transmissieolieniveau uitsluitend tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
4)
BELANGRIJK
31) Let erop dat de verschillende
types vloeistoffen tijdens het
bijvullen niet verwisseld worden:
ze mogen absoluut niet onderling
gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan
leiden tot ernstige schade aan het
voertuig.
32) Het oliepeil mag het MAX-teken
nooit overschrijden.
33) Voeg geen olie met andere
specificaties dan die van de olie
die al in de motor zit toe.34) PARAFLU
UPanti-vriesvloeistof
wordt gebruikt in het
motorkoelsysteem; gebruik voor
het bijvullen hetzelfde
vloeistoftype als het type dat al in
het koelsysteem zit. PARAFLU
UP
mag niet met andere typen
anti-vriesvloeistoffen worden
gemengd. Als er toch bijgevuld is
met een ongeschikt product,
start dan in geen geval de motor
en neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
35) Vermijd dat remvloeistof, die
uiterst corrosief is, in contact
komt met gelakte zones. Spoel bij
contact onmiddellijk af met water.
BELANGRIJK
138) Rook nooit als u
werkzaamheden in de
motorruimte verricht. Er kunnen
brandbare gassen en dampen
aanwezig zijn en in brand vliegen.
139) Wees bijzonder voorzichtig
bij het werken in de motorruimte
wanneer de motor heet is: gevaar
voor brandwonden.
223
39) Niet wassen met rollen en/of
borstels in autowasstraten.
Gebruik voor het wassen van de
auto, uitsluitend met de hand,
pH-neutrale reinigingsmiddelen;
droog af met een vochtige zeem.
Schuur- en/of polijstmiddelen
mogen niet gebruikt worden om
de auto schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo
goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve
zuren aanwezig zijn. Vermijd
(indien mogelijk) om de auto
onder bomen te parkeren;
verwijder plantaardige harsen
onmiddellijk omdat deze, als deze
drogen, alleen verwijderd kunnen
worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste
afgeraden zijn omdat ze de
karakteristieke matheid van de lak
kunnen aantasten. Gebruik geen
onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de
voorruit en achterruit te reinigen;
verdun dit met minstens 50%
water. Gebruik alleen onverdunde
ruitensproeiervloeistof wanneer
de buitentemperaturen dit
vereisen,INTERIEUR
155) 156) 157)
Controleer regelmatig of het interieur
schoon is, ook onder de matten, om
roesten van het plaatwerk te
voorkomen.
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of
een stofzuiger. Gebruik een vochtige
borstel voor velours bekleding. Reinig
de stoelen met een spons bevochtigd
in een oplossing van water en neutrale
zeep.
LEDEREN STOELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Verwijder het droge vuil met een
zeemleren lap of een iets vochtige
doek, zonder al te veel druk uit te
oefenen. Dep vloeistoffen of vetvlekken
op met een absorberende, droge
doek zonder hierbij te wrijven. Reinig
vervolgens met een zachte doek of een
zeemleren lap bevochtigd met water
en neutrale zeep. Als de vlek nog niet
verwijderd is, gebruik dan een speciaal
reinigingsmiddel en volgt de
aanwijzingen strikt op.BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol.
Controleer of de gebruikte
reinigingsproducten geen alcohol of
alcoholderivaten, zelfs niet in kleine
hoeveelheden bevatten.
KUNSTSTOF EN
GECOATE
INTERIEURDELEN
Reinig kunststof interieurdelen met een
vochtige doek (bij voorkeur een
microvezeldoek) en een oplossing van
water en een neutraal, niet-schurend
reinigingsmiddel. Gebruik voor het
reinigen van olieachtige of hardnekkige
vlekken speciale producten zonder
oplosmiddelen die het originele
voorkomen en de kleur van de
interieurdelen niet veranderen.
Verwijder stof met een microvezeldoek,
eventueel bevochtigd met water. Het
gebruik van papieren doekjes wordt
afgeraden, aangezien deze resten
achterlaten.
40)
233