Page 258 of 341
256Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring69Accusensor70Regensensor71Accusensor
Sluit de klep van de zekeringhouder
na het vervangen van doorgebrande
zekeringen en klik deze dicht.
Wanneer u de klep van de zekering‐
houder niet goed sluit, kunnen er sto‐ ringen optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het op‐
bergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak, druk de borglip‐
pen in, klap het opbergvak omlaag en
verwijder het.
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐
keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en verwijder het deksel.
Nr.Stroomkring1Infotainmentsysteem/Info-
display2Carrosserieregelmodule3Carrosserieregelmodule4Infotainmentsysteem/Info-
display5Infotainmentsysteem/Info-
display6Aansteker7Stekkerdoos8Carrosserieregelmodule 
         
        
        
     
        
        Page 263 of 341

Verzorging van de auto261
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de aandrijfas en de car‐ rosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens  3 290.
3. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties  3 304.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Schakel na het aanpassen van de
bandenspanning het contact in en se‐
lecteer de betreffende instelling op de pagina  Draagvermogen band  op het
Driver Information Center,  3 114.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐
denspanning van alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole  in het menu
Info  op het Driver Information Center
(DIC)  3 114. 
         
        
        
     
        
        Page 264 of 341

262Verzorging van de auto
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u aan
een bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het DIC.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje  w 3  111.
Als 
w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden  3 304.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het DIC bij
te werken. Hierbij kan  w oplichten.
Als  w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Boordinformatie  3 124.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt  w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp  w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem in werking.Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Vervang bij opschroefde senso‐
ren het ventiel en de keerring, bij op‐
geklikte sensoren de complete ven‐
tielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3  304  en selecteer de juiste instelling
op de pagina  Draagvermogen band  in
het menu  Instellingen  op het DIC
3  114. 
         
        
        
     
        
        Page 339 of 341

337
O
Obstakeldetectiesystemen .........201
Olie, motor .......................... 283, 287
Ontlaadbeveiliging accu  ............141
Opbergruimte................................ 72
Opbergruimte voor........................ 73
Opbergvakken .............................. 72
Opgeslagen instellingen ...............24
Opschakelen............................... 110
Overzicht instrumentenpaneel  .....11
P Panne ......................................... 275
Parkeerhulp  ......................... 40, 201
Parkeerlichten ............................ 137
Parkeren  .............................. 20, 165
Park pilot met ultrasoonsensoren 201
Pedaal intrappen ........................109
Persoonlijke instellingen  ............126
Pollenfilter  .................................. 157
Portieren ....................................... 30
Portier open  ............................... 114
Prestaties ................................... 292
Profieldiepte ............................... 263
Q Quickheat ................................... 155R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 333
Regelbare instrumentenverlichting ...........138
Regeleenheid smartphone .........123
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 332
Remassistentie  .......................... 178
Rem- en koppelingssysteem  .....108
Rem- en koppelingsvloeistof ......283
Remmen  ............................ 176, 238
Remvloeistof  .............................. 238
Reservewiel  ............................... 271
Richtingaanwijzer  ......................106
Richtingaanwijzers ..................... 136
Richtingaanwijzer vooraan .........242
Roetfilter ............................. 111, 166
Rolschermen  ............................... 44
Ruiten ........................................... 41
Rijgedrag en aanhangertips  ......228
Rijregelsystemen ........................179
Rijverlichting  ........................ 13, 112
S Schakelen ................................... 110
Selectieve katalysatorreductie ....168
Service ............................... 157, 282
Service-display  .......................... 105Service-informatie ...................... 282
Sjorogen  ...................................... 79
Slepen ................................ 228, 275
Sleutel, opgeslagen instellingen ...24
Sleutels  ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen  .......................265
Snelheidsbegrenzer ...........113, 186
Snelheidsmeter .......................... 102
Spiegelverstelling  ..........................9
Sproeiervloeistof  ........................238
Startbeveiliging  ....................38, 112
Starten en bedienen ...................159
Starthulp gebruiken  ...................273
Stoelpositie  .................................. 49
Stoelverstelling  ........................6, 49
Stop/Start-systeem .....................163
Storing  ....................................... 174
Storing elektrische handrem .......109
Storingsindicatielamp  ................108
Stroomonderbreking  ..................174
Sturen ......................................... 158
Stuurbedieningsknoppen  .............88
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......237
Stuurwiel instellen ........................ 10
Stuurwielverstelling ...................... 88
Symbolen ....................................... 4