Page 97 of 205
Verlichting95
Deze handeling kan tot viermaal wor‐
den herhaald tot een maximale duur
van 4 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld door de lichtschakelaar in een eender welke stand en weer op
7 te zetten.
Page 98 of 205
96KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................96
Luchtroosters ............................. 106
Onderhoud ................................. 107Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
■ Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.
TemperatuurRood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
Luchtverdeling
M=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voeten‐
ruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimteV=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Page 99 of 205

Klimaatregeling97
Ruiten ontwasemen enontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC=koelingu=luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.
Koeling (AC)
Wordt bediend met knop AC en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de airco is ingesteld op de maxi‐ male koeling terwijl de omgevings‐
temperatuur hoog is, kan mogelijk
geen Autostop gebeuren tot de ge‐
vraagde temperatuur in de passa‐
giersruimte is bereikt.
Als de airco is ingesteld op maxi‐ male koeling terwijl de motor in een
Autostop is, is het mogelijk dat de
motor automatisch herstart.
Stop-startsysteem 3 111.
Luchtrecirculatiesysteem
Bediening met toets u.
Page 100 of 205

98Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem u aan.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Schakelaar koeling n AAN.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling en menu selecteren
■ Luchtdebiet
AUTO=Automatische modusu=luchtrecirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.
Page 101 of 205

Klimaatregeling99
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐ tische modus regelen het luchtdebieten de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, anders werkt het sys‐
teem niet goed.
Automatische modusBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Toets AUTO indrukken.
■ Alle luchtroosters openen.
■ AC aan.
■ Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens wor‐den ingesteld.Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.Rood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐ peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Luchtdebiet
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Druk op de toets V.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets V of toets
AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Druk herhaaldelijk op s of K.
De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan.
Koeling De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling met AC OFF uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Bediening met toets u.
Page 102 of 205

100Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Verwarming achterin
Als de motor uitgeschakeld is, kan de achterruimte worden verwarmd door
de extra verwarming via de roosters aan de onderkant.
Door het programmeren van de waar‐
den met behulp van het regelpaneel,
kan de gebruiker de instellingen van
tijd, dag en temperatuur aanpassen.
De verwarming werkt niet meer als er
te weinig brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. In ge‐
val van korte ritten dient u de accu re‐
gelmatig te controleren en indien no‐
dig op te laden.
Voor een goede prestatie mogen de
luchtroosters onderaan in de passa‐
giersruimte achteraan niet verstopt
zijn.9 Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐ rage).
De tijd en dag instellen
Druk op toets Ö tot de tijdsdisplay
knippert.
Als de accutoevoer onderbroken is
voordat u deze gebruikt, moet u op de toets m of n drukken om het tijds‐
display kort te doen knipperen.
Pas de tijd aan met de m of n -toet‐
sen.
De tijd is ingesteld wanneer de weer‐
gegeven tijd stopt met knipperen.
Daarna gaat de display van de dag
knipperen: pas de dag aan met de
m of n -toetsen.
De dag is ingesteld wanneer de dis‐
play stopt met knipperen.
Het display blijft gedurende ongeveer 15 seconden verlicht nadat het con‐tact is uitgeschakeld.
Hulpverwarming achterin in- en
uitschakelen Druk op toets Y om de verwarming te
bedienen. Y verschijnt in de display
om aan te duiden dat de verwarming werkt.
Page 103 of 205

Klimaatregeling101
De periode wijzigen waarin de
verwarming werkt Druk met de verwarming uitgescha‐
keld ( Y is gedoofd in de display) kort
op de m-toets tot de periode waar‐
voor verwarming is voorzien in de dis‐
play knippert.
Gebruik de m of n -toetsen om de
duurtijd van de verwarming aan te
passen. De duurtijd is ingesteld wan‐
neer de display knippert.
De verwarmingsmodus
programmeren
Het is mogelijk om tot drie program‐
ma's op te slaan waarmee de verwar‐ ming kan worden ingeschakeld.
Druk het juiste aantal keer op de P-
toets om het gewenste opgeslagen
programma te selecteren.
Druk kort op de m of n -toetsen; de
geprogrammeerde tijd knippert op het
display.Gebruik de m of n -toetsen om de
gewenste tijd in te stellen en zodra het tijdsdisplay stopt met knipperen, past u de dag aan met de m of n -toet‐
sen.
De tijd en de dag zijn ingesteld wan‐
neer de display stopt met knipperen.
Een programmeermodus
opnieuw oproepen Om een opgeslagen programma te
activeren, moet u het juiste aantal
keer op de P-toets drukken tot het
overeenkomstige nummer op het dis‐ play verschijnt.
Neutrale stand of geen
opgeslagen programma
geactiveerd
Druk op de P-toets tot er geen num‐
mer van een opgeslagen programma zichtbaar is in de display.
De temperatuur aanpassen
Om de temperatuur van de verwar‐
ming aan te passen, draait u aan de
draaiknop op het bedieningspaneel.Naar
rechts
draaien=temperatuur verhogenNaar links
draaien=temperatuur verlagen
Airconditioning achterin
De airconditioning achterin werkt in
combinatie met de airconditioning
voorin.
Bus Luchtroosters achteraan
Page 104 of 205

102Klimaatregeling
Er wordt extra airco geleverd aan de
passagiersruimte achteraan door de
luchtroosters in het dak.
Luchtdebiet
Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren.
naar
rechts
draaien=luchtstroom verhogennaar links
draaien=luchtstroom verlagenCombi
Er wordt extra airco geleverd aan de
passagiersruimte achteraan via de
luchtroosters boven de bestuurder en
de passagiersruimte vooraan.
Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren met in‐ geschakeld aircosysteem van de pas‐
sagiersruimte vooraan.
Zorg er bij gebruik voor dat de lucht‐
roosters open zijn ter voorkoming van ijsvorming door het ontbreken van
een luchtstroom.
Hulpverwarming
Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven
koelwaterverwarming levert snelle
verwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐
warmen zonder dat de motor draait.9 Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐ rage).
Voordat u het systeem start of het
programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
Uitschakelen indien niet noodzakelijk. De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één
keer per maand laten werken.