172Verzorging van de autoVoorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien
van een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven ban‐
denspanning hebben.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 80.
Ga als volgt naar het overzicht ban‐ denspanningswaarden:
■ Druk op de toets MENU om het
Boordinformatiemenu te selecte‐
ren.
■ Draai aan het stelwiel om het ban‐ denspanningscontrolesysteem te
selecteren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u als
bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het Driver Informa‐
tion Center. Bij het detecteren van
een te lage bandenspanning brandt
het controlelampje A 3 78.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van wielen zonder druksensoren nietig.
Als A oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 199.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op Driver In‐
formation Center bij te werken. Hierbij
kan A oplichten.
Als A bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit voortijdig duiden op een te lage ban‐
denspanning. Bandenspanning con‐
troleren. Schakel het contact uit wan‐
neer de bandenspanning moet wor‐
den verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐ ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp A ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐ bineerd met het controlelampje ban‐
denspanning te laag. Als het systeem
een defect detecteert, knippert het
controlelampje gedurende ong.
Verzorging van de auto173
1 minuut en blijft dan ononderbrokenbranden. Voor de duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer op‐
nieuw starten doorlopen.
Wanneer de storingslamp brandt, is
het systeem wellicht niet naar beho‐
ren in staat om een te lage banden‐
spanning te detecteren of te signale‐
ren. Er kunnen diverse redenen zijn
voor storingen in het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere
banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd het controlelampje van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, opdat het
bandenspanningscontrolesysteem
ook met de vervangende of andere
banden en wielen goed werkt.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met een druksensor. Het ban‐ denspanningscontrolesysteem werkt
niet op deze wielen. De controlelamp
A brandt. Voor de overige drie wielen
blijft het systeem werken.Een volwaardig reservewiel is uitge‐
rust met een druksensor. Het sys‐
teem herkent het nieuwe wiel onder‐
weg automatisch.Voorzichtig
Gebruik van in de handel verkrijg‐
bare vloeibare bandenreparatie‐
sets kan de werking van het sys‐
teem nadelig beïnvloeden. Ge‐
bruik door de fabriek goedge‐
keurde reparatiesets.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 199 en selecteer de betreffende in‐
stelling op de pagina
Bandenbelasting in het menu Instel‐
lingen op het Driver Information Cen‐
ter 3 80.
De beschikbare instellingen zijn:
Licht : voor een comfortabele span‐
ning tot 3 inzittenden
Eco : voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
Max : voor volledige belading
Automatisch inleren Elk bandenspanningscontrolesys‐teem heeft een unieke identificatie‐code. Na het omwisselen van de ban‐
den of het vervangen van een of meerdere sensoren moet de identifi‐
catiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld.