Bandenspanning bij hoge
snelheden
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en om-
standigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste
bandenspanning erg belangrijk. Mo-
gelijk moet u de bandenspanning ver-
hogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden
wilt rijden. Raadpleeg uw erkende
bandenspecialist of dealer voor infor-
matie over veilige rijsnelheden, belas-
ting en koude bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in
een maximaal beladen auto is ge-
vaarlijk. De extra belasting op uw
banden kan lekkage of een klap-
band veroorzaken. Dit kan leiden
tot een ernstig ongeval. Rij niet
sneller dan 120 km/u in een auto
die tot het maximale laadvermogen
is beladen.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van
radiaalbanden en andere banden-
types heeft een negatieve invloed op
het weggedrag van uw auto. Dit
stabiliteitsverlies kan ongevallen
veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier
zijn. Combineer ze nooit met an-
dere bandentypes.
Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze
worden gerepareerd als de band vol-
doet aan de volgende criteria:
Er is niet met de band gereden ter- wijl deze lek was.
De beschadiging zit alleen op het loopvlak van de band (beschadi-
ging op de wang kan niet worden
gerepareerd).
Het gat is niet groter dan 6 mm. Raadpleeg een erkende bandenleve-
rancier voor bandenreparaties en
aanvullende informatie.
Beschadigde run-flat banden of run-
flat banden die zijn blootgesteld aan
drukverlies, moeten onmiddellijk
worden vervangen door een andere
run-flat band van dezelfde maat en
serviceomschrijving (belastingsindex
en snelheidscode).
Type banden
Allseasonbanden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Allseasonbanden bieden grip in alle
seizoenen (lente, zomer, herfst en win-
ter). De hoeveelheid grip kan tussen
verschillende allseasonbanden varië-
ren. Allseasonbanden zijn te herken-
nen aan de aanduiding M+S, M&S,
M/S of MS op de wang van de band.
Gebruik allseasonbanden altijd in sets
van vier, omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
298
Als de spanning in één (of meer) van
de vier banden te laag is, dient u zo
snel mogelijk te stoppen om de ban-
d(en) die op het display knippert
(knipperen) op de aanbevolen koude
bandenspanning te brengen. Zodra
het systeem de nieuwe bandenspan-
ningen heeft ontvangen, wordt het
systeem automatisch bijgewerkt, ver-
dwijnt het bericht “Inflate Tire to
XX” (Pomp de band op tot XX), stopt
het knipperen van de te lage waarden
in de grafiek op het EVIC-scherm en
gaat het bandenspanningslampje uit.
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rijden
met een minimum snelheid van
24 km/uur.Bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Het EVIC toont
gedurende minimaal vijf seconden het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem). Dit tekstbericht wordt
gevolgd door een grafisch display met
--in plaats van de spanningswaar-
de(n) om aan te geven welke TPMS-
sensor(en) niet naar behoren werkt
(werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de systeemfout is opge-
heven, stopt het knipperen van het
bandenspanningslampje, wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) niet langer getoond en
verschijnt in plaats van de streepjes de
waarde van de bandenspanning. Sys-
teemstoringen kunnen de volgende
oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
Scherm lage bandenspanning
Scherm "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontro- lesysteem)
310
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende mini-
maal vijf seconden het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met
een onjuiste sensorpositie. In dat ge-
val wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) gevolgd door
een grafiek waarin de bandenspan-
ningen nog steeds worden getoond.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPMS-sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste voer-
tuigpositie bevinden. Zo lang het be-
richt "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) wordt weergegeven, is
onderhoud aan het systeem vereist.Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Daarom wordt de
bandenspanning van het compacte
reservewiel niet door het bandenspan-
ningscontrolesysteem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, blijft tel-
kens wanneer u het contact inschakelt
het bandenspanningslampje branden,
wordt het bericht "Inflate Tire to XX"
(Pomp de band op tot XX) en "LOW
TIRE" (Lage bandenspanning) weer-
gegeven, weerklinkt een geluidssig-
naal en toont het EVIC in de grafische
weergave nog steeds een knipperende
waarde voor de bandenspanning.
3. Nadat u 20 minuten lang sneller
dan 24 km/u heeft gereden, knippert
het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft daarna
continu branden. Verder verschijnt er
op het EVIC minimaal vijf seconden
lang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) en daarna
worden er streepjes (- -) weergegeven
in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens wanneer het contact
wordt aangezet klinkt het geluidssig-
naal, knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en
blijft daarna continu branden, op het
EVIC wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (bandenspannings-
controlesysteem controleren) gedu-
rende minimaal vijf seconden weerge-
geven en vervolgens worden streepjes
(- -) in plaats van de bandenspanning
weergegeven.
311
5. Zodra de oorspronkelijke band is
gerepareerd of vervangen en op de
auto wordt gemonteerd in plaats van
het noodreservewiel, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt. Bovendien
gaat het bandenspanningslampje uit
en verschijnt op het EVIC in plaats
van de streepjes (- -) een nieuwe span-
ningswaarde, tenzij de spanning in
een van de vier banden tot onder de
waarschuwingsgrens is gedaald.
OPMERKING: Het is mogelijk dat
u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het banden-
spanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
TPMS IN EN BUITEN WERKING
STELLEN
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.Om het bandenspanningscontrolesys-
teem uit te schakelen, moeten alle vier
de (originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
en het verklikkerlampje bandenspan-
ning knippert gedurende 75 seconden
en blijft daarna continu branden. Bo-
vendien verschijnt op het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) en op het dis-
play verschijnt "- -" in plaats van de
spanningswaarde van de vier banden.
Wanneer de auto opnieuw wordt ge-
start, geeft het bandenspanningscon-
trolesysteem geen geluidssignaal
meer, gaat het verklikkerlampje ban-
denspanning niet meer branden en
verschijnt er geen tekstbericht meer
op het EVIC. In de afeelding wordt
echter nog steeds “- -“ weergegevenOm het bandenspanningscontrolesys-
teem weer in te schakelen, moeten alle
vier de banden met wielen weer ver-
vangen worden door banden die voor-
zien zijn van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens maximaal 20
minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u. Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssig-
naal, het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75
seconden, op het EVIC verschijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(bandenspanningscontrolesysteem
controleren) en het grafisch display
toont de waarden voor de banden-
spanning om aan te geven dat het
systeem de sensorsignalen ontvangt.
BRANDSTOFVEREISTEN
— BENZINEMOTOR
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte (RON) van 91 ge-
bruikt.
312
5. Voor auto's met wieldoppen ver-
wijdert u eerst de wielmoeren en
daarna handmatig de wieldop. Wrik
de wieldop niet los. Trek vervolgens
het wiel los van de wielnaaf.
6. Breng het compacte reservewiel
aan. Haal de wielmoeren licht aan.
LET OP!
Monteer het reservewiel met het
ventiel naar buiten gericht. De auto
kan beschadigd raken als het reser-
vewiel op een verkeerde manier
wordt gemonteerd.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als u deze waarschuwing niet op-
volgt, kan dit ernstig letsel tot ge-
volg hebben.
OPMERKING: Monteer geen
wieldop op het compacte reserve-
wiel.
7. Laat de auto zakken door de kri-
kas linksom te draaien.
8. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Raadpleeg
het gedeelte "Aanhaalmomenten" in
dit hoofdstuk voor het juiste aanhaal-
moment voor de wielmoeren. Als u
twijfelt of de moeren goed zijn vastge-
zet, laat dit dan bij uw dealer of een
bandenservicebedrijf nog eens con-
troleren met een momentsleutel. 9. Laat de krik weer zakken tot de
sluitstand.
WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een
noodstop of ongeval naar voren
schieten en zo de inzittenden ern-
stig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de daar-
voor bestemde plaatsen op. Laat de
leeggelopen (lekke) band onmid-
dellijk repareren of vervangen.
10. Leg de leeggelopen (lekke) band
en de afdekking van het compacte
reservewiel in de bagageruimte. De
lekke band niet wegbergen op de
plaats van de reserveband. Laat de
band zo snel mogelijk repareren of
vervangen.
11. Berg de kabel en het afstandsstuk
weg voordat u weer gaat rijden. Mon-
teer de uiteinden van de lierhendel
opnieuw in de vorm van een "T" en
breng de "T"-vormige lierhendel aan
op de aandrijfmoer. Draai de moer
naar rechts tot het liermechanisme
ten minste drie keer klikt.
Reservewiel monteren
337
BOORDDIAGNOSESYS-
TEEM — OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavan-
ceerd diagnosesysteem genaamd OBD
II (On-Board Diagnostic II). Dit sys-
teem bewaakt de regelsystemen voor
uitlaatgasemissie, de motor en de au-
tomatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brand-
stof besparen en lage emissiewaarden
hebben die aan de strengste eisen vol-
doen.
Als een van deze systemen onderhoud
nodig heeft, zorgt OBD II ervoor dat
het storingslampje gaat branden.
Daarnaast slaat het systeem diagnos-
tische codes en andere gegevens op die
monteurs kunnen helpen bij het uit-
voeren van reparaties. Hoewel u dan
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden meteen brandend storingslampje
(MIL), kan het emissieregelsys-
teem verder beschadigd raken.
Het kan ook van invloed zijn op
het brandstofverbruik en het rij-
gedrag. De auto vereist onder-
houd om emissietests te kunnen
uitvoeren.
Als het lampje knippert wanneer de motor draait, zal de katalysa-
tor vrij snel ernstig defect raken
en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer.
VERVANGENDE
ONDERDELEN
Het gebruik van originele onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud
en voor reparaties wordt ten zeerste
aanbevolen om zeker te zijn van de
gespecificeerde prestaties. Schade of
storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van onderdelen die niet van dezelfde kwaliteit zijn als ori-
ginele onderdelen voor onderhoud en
reparatie, worden niet gedekt door de
garantie van de fabrikant.
ONDERHOUDSPROCE-
DURES
De volgende pagina's bevatten de
vereiste
onderhoudswerkzaamheden
zoals vastgesteld door de fabrikant
van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die
worden vermeld in het onderhouds-
schema zijn er mogelijk ook andere
componenten die op een later tijdstip
onderhoud vereisen of vervangen
moeten worden.
351
BEKERHOUDERS IN HET
INTRUMENTENPANEEL
REINIGEN
Verwijderen
Trek de rubberen voering uit de la met
de bekerhouders; de voering kan
makkelijk verwijderd worden als u bij
één rand begint.
Reiniging
De voering kan in het bovenste rek
van een vaatwasser worden gereinigd.
Ook kunt u de onderstaande reini-
gingsprocedure volgen.
Leg de voering van de bekerhouder in
een sopje van warm kraanwater en
een theelepel mild vloeibaar vaatwas-
middel. Ongeveer 30 minuten laten
weken. Haal de voering na 30 minu-
ten uit het water en dompel haar ver-
volgens nog een keer of zes onder. Nog
achtergebleven vuil zal zo gemakke-
lijk loslaten. Spoel de voering grondig
af onder warm stromend water. Schud
achtergebleven druppels af en droog
de buitenkant met een schone en
zachte doek.Aanbrengen
Breng de voering in de la van de be-
kerhouders aan en duw de voering op
z'n plaats zodat de lipjes op de voering
in de overeenkomstige openingen van
de la passen.
ZEKERINGEN
WAARSCHUWING!
Vervang doorgebrande zekerin-
gen uitsluitend door exemplaren
met dezelfde ampèrewaarde. Ver-
vang een zekering nooit door een
zekering met een hogere ampère-
waarde. Vervang een doorge-
brande zekering nooit door een
metalen draad of enig ander ma-
teriaal. Als u nalaat de juiste ze-
keringen te gebruiken, kan dit re-
sulteren in ernstig persoonlijk
letsel, brand en/of schade aan ei-
gendommen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Voordat u een zekering vervangt,moet u ervoor zorgen dat het con-
tact is uitgeschakeld en dat alle
andere services zijn uitgescha-
keld.
Als de vervangen zekering op-
nieuw doorbrandt, neem dan con-
tact op met een erkende dealer.
Als een algemene- beveiligingszekering voor de vei-
ligheidssystemen (airbagsysteem,
remsysteem), vermogenseen-
heidssystemen (motorsysteem,
versnellingsbaksysteem) of het
besturingssysteem doorbrandt,
dient u contact op te nemen met
een erkende dealer.
371
STALLEN VAN DE AUTO
Als u meer dan 21 dagen geen gebruik
maakt van uw auto, dient u voor-
zorgsmaatregelen te nemen ter be-
scherming van de accu. U kunt als
volgt tewerk gaan:
Verwijder de 60A-patroonzekeringuit de volledig geïntegreerde voe-
dingsmodule (TIPM) met het label
Ignition-Off Draw (IOD, Stroonaf-
name bij uitgeschakeld contact).
Of koppel de minkabel van de accu los.
Wanneer u de auto stalt of minstens twee weken lang niet meer ge-
bruikt, laat dan het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf mi-
nuten lang draaien in de buiten-
lucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo wordt het systeem voldoende
gesmeerd en wordt de kans op
schade aan de aircocompressor tot
een minimum beperkt wanneer u
het systeem weer start.
VERVANGENDE LAMPEN
GLOEILAMPEN –
Interieur Gloeilampnummer
Daklamp midden en achter . . 578
Leeslampjes midden en
achter ..................578
Instapverlichting voorportier . . 578
Kaartleeslampen hemel voorin
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen) .................578
Lamp(en) achterklep .......578
Leeslampen in dakconsole . . PC579
Uitneembare consolelamp (voor be-
paalde uitvoeringen/landen) . . . 194
Lampen in zonneklep....6501966
OPMERKING: Informeer bij uw
dealer voor instructies over het
vervangen van verlichte schake-
laars.
Alle gloeilampen van de interieurver-
lichting hebben een glazen voet van
het wig- of patroontype. Gloeilampen
met aluminium fitting zijn niet goed-
gekeurd en mogen bij vervanging niet
worden gebruikt.
GLOEILAMPEN –
Buitenver–
lichting Gloeilampnummer
Koplamp ...............H11
Koplamp (HID) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) . .....D1S
Richtingaanwijzer
voor ............. PY27 / 7W
Parkeerlicht vóór .......W5W
Mistlamp vóór ...........H11
Zijknipperlichten . . .....W5W
Achteruitrijlicht .....P27/7W
Achterlicht/remlicht . . ....LED
(service bij erkende dealer)
Richtingaanwijzers
achter . ........... PY27 / 7W
Mistlampen achter . . .....LED
(service bij erkende dealer)
Derde remlicht (midden) . . LED (service bij erkende dealer)
Kentekenverlichting . . . . . W5W
377