de submenu's voor voertuiginforma-
tie en ritinformatie (brandstofver-
bruik, voertuiginformatie, banden-
spanning, cruisecontrol, berichten,
ritinformatie, voertuigsnelheid en
menu uitschakelen) en andere
submenu's.
SelectieknopDruk kort op de selectie-
knop voor toegang tot infor-
matieschermen of subme-
nuschermen van een
hoofdmenu. Houd de selectieknop
twee seconden ingedrukt om
getoonde/geselecteerde functies te re-
setten waarvoor dat mogelijk is.
Knop BACK (terug)
Druk op de knop BACK (te-
rug) om terug te keren naar
het hoofdmenu vanuit een
informatiescherm of sub-
menu.SCHERM VAN ELEKTRO-
NISCH VOERTUIGINFOR-
MATIECENTRUM (EVIC)
Het EVIC-scherm bestaat uit drie ge-
deelten:
1. De bovenste regel, waarin de kom-
pasrichting, de kilometerteller en de
buitentemperatuur worden weergege-
ven.
OPMERKING:
Bij het starten
geeft het systeem de laatst bekende
buitentemperatuur weer. Het sys-
teem heeft mogelijk meerdere mi-
nuten rijtijd nodig voordat de
werkelijke buitentemperatuur
weergegeven wordt. De temperatuur
van de motor kan van invloed zijn
op de weergave van de buitentempe-
ratuur, daarom wordt de weergege-
ven temperatuur niet geüpdate
wanneer het voertuig stil staat.
2. Het hoofdscherm waarin de me-
nu's en de berichten worden getoond.
3. Het gedeelte met de instelbare in-
dicatoren. In het hoofdscherm worden normaal
gesproken het hoofdmenu of de scher-
men van een gekozen functie uit het
hoofdmenu weergegeven. Het hoofd-
scherm toont ook ongeveer 60 moge-
lijke waarschuwings- of informatie-
berichten. Deze berichten zijn
onderverdeeld in verschillende cate-
gorieën:
Opgeslagen berichten met vijf-
seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden
deze berichten gedurende vijf secon-
den in het hoofdscherm weergegeven,
waarna opnieuw het vorige scherm
wordt getoond. De meeste berichten
van dit type worden vervolgens opge-
slagen (zolang de oorzaak waardoor
ze zijn geactiveerd blijft bestaan) en
kunnen opnieuw worden bekeken via
de optie "Messages" (berichten) in het
hoofdmenu. Zolang een opgeslagen
bericht aanwezig is, wordt de letter
"i" getoond in de kompas-/
buitentemperatuurregel van het
EVIC. Voorbeelden van dit type be-
richt zijn "Right Front Turn Signal
193
Lamp Out" (rechter richtingaanwij-
zer vóór defect) en "Low Tire Pres-
sure" (bandenspanning laag).
Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven
totdat de oorzaak waardoor het be-
richt is geactiveerd is verholpen.
Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer
aan, als een richtingaanwijzer niet is
uitgeschakeld) en "Lights On" (lam-
pen aan, als de bestuurder uitstapt).
Niet-opgeslagen berichten tot
RUN
Deze berichten worden weergegeven
totdat de contactschakelaar in de
stand RUN wordt gezet. Een voor-
beeld van dit type bericht is "Press
Brake Pedal" (rempedaal intrappen)
en "Push Button to Start" (druk op
startknop).
Niet-opgeslagen berichten met
vijf-seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden
deze berichten gedurende vijf secon-
den in het hoofdscherm weergegeven,
waarna opnieuw het vorige schermwordt getoond. Voorbeelden dan dit
type bericht zijn "Memory System
Unavailable - Not in Park" (geheu-
gensysteem niet beschikbaar - niet in
stand PARK) en "Automatic High
Beams On" (automatisch grootlicht
aan).
Het gedeelte met instelbare indicato-
ren bestaat uit witte indicatoren aan
de rechterzijde, oranje indicatoren in
het midden en rode indicatoren aan
de linkerzijde.
WITTE INDICATOREN IN
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare witte
indicatoren getoond. Voorbeelden van
deze indicatoren zijn:
Status schakelhendel — alleen
dieselmotoren
De gekozen AutoStick® versnelling
wordt weergegeven als D1, D2, D3,
D4, D5 en deze indicatoren geven aan
dat Electronic Range Select (ERS) is
ingeschakeld en welke versnelling is
gekozen. Raadpleeg het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer infor-
matie over AutoStick®.
Cruisecontrol ingeschakeld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
schakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Cruisecontrol" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
Cruisecontrol ingesteld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
steld. Raadpleeg de para-
graaf "Cruisecontrol" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
ingeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze indicator licht op als
de adaptieve cruisecontrol
(ACC) is ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Adaptieve cruisecontrol (ACC)" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
194
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
ingesteld (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)Deze indicator licht op als
de adaptieve cruisecontrol
(ACC) is ingesteld. Raad-
pleeg de paragraaf "Adap-
tieve cruisecontrol (ACC)" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
ORANJE INDICATOREN IN
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare
oranje indicatoren getoond. Voorbeel-
den van deze indicatoren zijn:
Forward Collision Warning
(FCW) uitgeschakeld (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
Deze indicator wijst de be-
stuurder erop dat de functie
Forward Collision Warning
(FCW) is uitgeschakeld.
Deze indicator licht op als de radar-
sensor aan de voorzijde van de auto is
geblokkeerd en gereinigd moet wor-
den, onderhoud van de ACC/FCW-
sensoren noodzakelijk is of als het ACC/FCW-systeem niet beschikbaar
is door een systeemstoring. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecon-
trol (ACC)" in het hoofdstuk "De
functies van uw auto" voor meer in-
formatie hierover.
Laag brandstofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt
tot ongeveer 11,0 liter, gaat dit
lampje aan en blijft het branden tot er
brandstof wordt bijgevuld.
Laag peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden om
aan te geven dat het peil
van de ruitensproeiervloei-
stof laag is.
Storing adaptieve cruisecontrol
(ACC) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Dit lampje gaat branden
wanneer de ACC niet werkt
en onderhoud nodig heeft.
Raadpleeg de paragraaf
"Adaptieve cruisecontrol (ACC)" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover. Wacht met starten — alleen die-
selmotoren
Dit lampje gaat branden als u
de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON/RUN wordt ge-
zet. Wacht met het starten van de
motor totdat het lampje is gedoofd.
(Raadpleeg de paragraaf "Startproce-
dures" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie
hierover.)
Water in brandstof — alleen
dieselmotoren
Geeft aan dat er water is
gedetecteerd in het brand-
stoffilter. Als dit lampje
blijft branden, mag u de
auto NIET starten voordat u het water
uit het brandstoffilter hebt afgetapt
om schade aan de motor te voorko-
men. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures/brandstof
aftappen/filter van waterafscheider"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor de procedure voor het af-
tappen van water.
195
OPMERKING: Aanmerkelijke
veranderingen in de rijstijl of de
belading van de auto zullen een
groot effect hebben op de afstand
die de auto kan afleggen, ongeacht
het getoonde bereik tot lege tank.
Als het bereik tot lege tank lager is
dan de geschatte rijafstand van
50 km, verandert het scherm en ver-
schijnt het bericht "LOW FUEL"
(laag brandstofpeil). Dit bericht
wordt continu getoond totdat brand-
stoftank leeg is. Het bericht "LOW
FUEL" (laag brandstofpeil) ver-
dwijnt en er verschijnt een nieuw be-
reik tot lege tank nadat voldoende
brandstof is getankt. Druk op de knop
BACK (terug) om terug te gaan naar
het hoofdmenu.
Liter per 100 km (l/100km)
De functie Liter per 100km (l/
100km) toont het huidige brandstof-
verbruik in een diagram onder het
bereik tot lege tank. Deze functie kan
niet worden gereset. Druk op de knop
BACK (terug) om terug te gaan naar
het hoofdmenu.CRUISECONTROL
Druk kort op de toets OMHOOG- of
OMLAAG-knop totdat "ACC" (adap-
tieve cruisecontrol, voor bepaalde
uitvoeringen/landen) of "Cruise"
(cruisecontrol) is gemarkeerd in het
EVIC. Ook de status van (adaptieve)
cruisecontrol wordt in de menuregel
getoond. Druk kort op de selectieknop
om de volgende informatie te tonen:
Bij bepaalde uitvoeringen/landenmet adaptieve cruisecontrol (ACC)
worden een of meer berichten ge-
toond die de actuele status van een
functie weergeven wanneer de be-
stuurder de functiestatus wijzigt of
de volgomstandigheden verande-
ren. Als ACC is ingeschakeld en een
waarschuwing of andere functie
zichtbaar is in het EVIC-
hoofdscherm, wordt de ACC-status
weergegeven op de plaats van de
EVIC-kilometerteller.
Bij auto's met normale cruisecon- trol worden een of meer berichten
getoond die de actuele status van
een functie weergeven wanneer de
bestuurder de functiestatus wijzigt of de omstandigheden veranderen.
Als de cruisecontrol is ingeschakeld
en een waarschuwing of andere
functie zichtbaar is in het EVIC-
hoofdscherm, wordt de status van
de cruisecontrol weergegeven op de
plaats van de EVIC-kilometerteller.
Druk kort op de knop BACK (terug)
om terug te gaan naar het hoofdmenu.
VOERTUIGSNELHEID
Druk kort op de OMHOOG- of
OMLAAG-knop totdat de optie "Ve-
hicle Speed" (voertuigsnelheid) is ge-
markeerd. Druk op de selectieknop
om een digitale weergave te zien van
de huidige snelheid in km/u of mpu.
Door nogmaals op selectieknop te
drukken, verandert de maateenheid
van km/u in mpu of omgekeerd. Druk
op de knop BACK (terug) om terug te
keren naar het hoofdmenu.
OPMERKING: Als u de maateen-
heid wijzigt in het menu "Vehicle
Speed" (voertuigsnelheid), veran-
dert de maateenheid niet in het
EVIC.
200
(veraf), Near (dichtbij) of Off (uitge-
schakeld). De standaardinstelling van
het FCW-systeem is Far (veraf). Hier-
bij waarschuwt het systeem u voor een
mogelijke aanrijding met een voertuig
vóór u terwijl u nog op een relatief
grote afstand van dit voertuig rijdt.
Dit geeft u de langste reactietijd. Voor
een meer dynamische rijervaring kiest
u de instelling Near (dichtbij). Het
systeem waarschuwt u dan voor een
mogelijk aanrijding wanneer de af-
stand tot uw voorligger veel kleiner.
Hierdoor is een meer dynamische rij-
ervaring mogelijk. Om de FCW-status
te wijzigen kiest u de schermtoets
OFF (uit), Near (dichtbij) of Far
(veraf). Kies vervolgens de scherm-
toets met de pijl naar links.
Raadpleeg de paragraaf "Adaptieve
cruisecontrol (ACC)" in het hoofd-
stuk "De functies van uw auto" voor
meer informatie hierover.
Park Assist (Parkeerhulp)
De parkeersensoren achter tasten het
gebied achter de auto af op obstakels
indien de versnellingspook in de ach-
teruitversnelling staat en de snelheidlager is dan 18 km/u. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (al-
leen geluid), Sound and Display
(beeld en geluid) of worden uitge-
schakeld. Als u de parkeerhulpstatus
wilt wijzigen, kiest u de schermtoets
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (beeld en ge-
luid). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links. Raadpleeg de
paragraaf "ParkSense® parkeer-
hulp" in het hoofdstuk "De functies
van uw auto" voor meer informatie
hierover.
Tilt Mirrors In Reverse (spiegels
kantelen bij achteruitrijden) (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
kantelen de buitenspiegels omlaag
wanneer de contactschakelaar in de
stand RUN staat en de schakelhendel
in de stand REVERSE staat. De spie-
gels keren terug naar hun oorspronke-
lijke stand zodra u uit de achteruitver-
snelling schakelt. Kies de schermtoets
Tilt Mirrors in Reverse (spiegels kan-
telen bij achteruitrijden) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
kan de dodehoekwaarschuwing wor-
den ingesteld op: Off (uit), Lights
(lampjes) of Lights and Chime (lamp-
jes en geluidssignaal). U kunt de func-
tie Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) activeren in de modus
"Lights" (lampjes). Wanneer deze
modus is geselecteerd, is de dode-
hoekbewaking ingeschakeld en wor-
den waarschuwingen als visuele sig-
nalen weergegeven in de
buitenspiegels. Wanneer de modus
"Lights and Chime" (lampjes en ge-
luidssignaal) is geactiveerd, zal de do-
dehoekbewaking een visuele waar-
schuwing in de buitenspiegels tonen
en een geluidssignaal weergeven wan-
neer de richtingaanwijzers worden in-
geschakeld. Als de instelling "Off"
(uit) is geselecteerd, is de dodehoek-
bewaking uitgeschakeld. Wanneer u
206
motor te voorkomen), waarbij de
huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug naar de eerste ver-
snelling wanneer de auto tot stil-
stand komt. Na stilstand moet de
bestuurder handmatig opschakelen
(+) tijdens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand of in de eerste of tweede versnelling wegrij-
den. Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de
tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling is zinvol als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is
ingeschakeld. U kunt de AutoStick® uitschakelen
door de schakelhendel naar rechts te
houden of schakelflipper (+) inge-
drukt te houden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) totdat de indi-
catie "D" weer wordt getoond in de
instrumentengroep. U kunt
AutoStick® op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van
het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN (AWD) (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze auto is uitgerust met een "active
on-demand"-systeem voor aandrij-
ving op alle wielen (AWD), dat zorgt voor optimale grip bij uiteenlopende
weg- en rijomstandigheden. Het sys-
teem beperkt de wielslip tot een mini-
mum door automatisch koppel naar
de voor- en achterwielen over te
brengen wanneer dat nodig is.
Voor optimale brandstofzuinigheid
schakelt de auto automatisch van
aandrijving op alle wielen (AWD)
naar standaard achterwielaandrijving
(RWD) wanneer de weg- en omge-
vingsomstandigheden nagenoeg geen
wielslip zullen veroorzaken. Als speci-
fieke weg- en omgevingsomstandig-
heden meer grip vereisen, schakelt de
auto automatisch naar aandrijving op
alle wielen (AWD). De aandrijving op
alle wielen (AWD) wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de bui-
tentemperatuur, wielslip of andere
vooraf bepaalde omstandigheden (bij
wielslip wordt de aandrijving op alle
wielen (AWD) mogelijk enigszins ver-
traagd ingeschakeld). De aandrijving
op alle wielen (AWD) kan ook hand-
matig worden gekozen door de scha-
kelhendel in de modus AutoStick®
(+/-) (voor bepaalde uitvoeringen/
247
OPMERKING: Het kiezen van een
lagere versnelling bij gebruik van
de auto onder zware belasting zal
de prestaties verbeteren en de le-
vensduur van de transmissie ver-
lengen, doordat overmatig schake-
len en het opbouwen van hitte
worden beperkt. Hierdoor zal ook
de motorremwerking worden ver-
beterd.
Indien u REGELMATIG met een aan-
hanger rijdt gedurende langer dan 45
minuten, dan moet de vloeistof voor
automatisch versnellingsbak worden
ververst en het filter worden vervan-
gen, zoals voorgeschreven voor "poli-
tieauto's, taxi's, bedrijfswagens of fre-
quent trekken van een aanhanger"
(alleen versnellingsbak met vijf ver-
snellingen). Raadpleeg het onder-
houdsschema voor de juiste onder-
houdsintervallen.Cruisecontrol
Gebruik de cruisecontrol niet in
heuvelachtig terrein of met een
zware belading.
Als de rijsnelheid bij gebruik van de cruisecontrol afneemt met meer
dan 16 km/u, schakel het systeem
dan uit totdat u weer de kruissnel-
heid kunt aanhouden.
Gebruik de cruisecontrol in vlak terrein en bij lichte belading om de
brandstofzuinigheid te verbeteren.
AutoStick® (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
– Selecteer bij het gebruik van het AutoStick® schakelsysteem de
hoogste versnelling die voldoende
vermogen oplevert en waarmee
veelvuldig terugschakelen wordt
voorkomen. Selecteer bijvoorbeeld
"4" als de gewenste snelheid kan
worden aangehouden. Selecteer in-
dien nodig "3" of "2" om de ge-
wenste snelheid aan te houden. – Vermijd lang rijden bij hoge toeren-
tallen om oververhitting te voorko-
men. Verlaag, indien nodig, de
snelheid om lang rijden met hoge
toerentallen te voorkomen. U kunt
opschakelen of de rijsnelheid weer
verhogen wanneer de helling en het
verkeer dit toelaat.
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op
oververhitting van de motor of de ver-
snellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u regelmatig kort stilstaat, zet dan
de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL en verhoog het stationaire mo-
tortoerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.
288
LocatiePatroonzeke-
ringMinizekering Omschrijving
27 —25 A blanco Versterker
31 —25 A blanco Elektrisch bediende stoelen
32 —15 A blauw Verwarming- en aircomodule/groep/stuurslot
33 —15 A blauw Contactschakelaar/draadloze module
34 —10 A rood Stuurkolommodule/klok
35 —10 A rood Accusensor
36 —20 A geel Verlichting aanhangwagenmodule - Indien aanwezig
37 —15 A blauw Radio
38 —20 A geel Aansluitcontact console
40 ——Reserve
41 ——Reserve
42 30 A roze — Ontdooien achter (EBL-voeding)
43 —25 A blanco Stoelverwarming achter/stuurverwarming
44 —10 A rood Parkeerhulp/dode hoek/camera
45 —15 A blauw Sensor groep/binnenspiegel/kompas/vochtigheid
46 —10 A rood Adaptieve cruisecontrol
47 —10 A rood Adaptieve verlichting vóór
48 —20 A geel Actieve vering — indien aanwezig
49 ——Reserve
50 ——Reserve
51 —20 A geel Stoelverwarming vóór
52 —10 A rood Verwarmde bekerhouders/stoelverwarming achter
53 —10 A rood Verwarming- en aircomodule/binnentemperatuursensor
341