Wanneer u het raam gedeeltelijk wilt sluiten,
trekt u de raamschakelaar naar het eerste druk-
punt en laat u de schakelaar los wanneer u het
raam wilt laten stoppen.
OPMERKING:
Als het raam tijdens het automatisch sluiten
op een obstakel stuit, wordt de bewegings-
richting omgekeerd en wordt het raam weer
volledig geopend. Verwijder in dat geval het
obstakel en trek nogmaals aan de schake-
laar om het raam te sluiten. Tijdens het
automatisch sluiten kunnen schokken van-
wege een slecht wegdek de automatische
omkeringsfunctie tijdens het sluiten onver-wachts activeren. Als dat gebeurt, trekt u de
schakelaar iets omhoog tot aan het eerste
drukpunt en houdt u de schakelaar vast om
het raam handmatig te sluiten.
WAARSCHUWING!
De obstakeldetectie wordt uitgeschakeld
wanneer het raam bijna gesloten is. Zorg dat
alle eventuele objecten uit de raamopening
zijn verwijderd voordat u het raam sluit.
De automatische sluitfunctie resetten
Als de automatische sluitfunctie niet meer
werkt, moet de functie mogelijk worden gereset.
De automatische sluitfunctie resetten:
1. Trek de raambedieningschakelaar omhoog
tot het raam volledig gesloten is en houd de
schakelaar vervolgens nog twee seconden lan-
ger vast.
2. Duw de raambedieningschakelaar helemaal
omlaag tot het raam volledig geopend is en
houd de schakelaar vervolgens nog twee se-
conden langer vast. Raamblokkeerschakelaar
Met de raamblokkeerschakelaar op het portierpa-
neel aan de bestuurderszijde kunt u de bediening
van de portierramen achter blokkeren. Druk op de
raamblokkeerschakelaar om de bedieningsele-
menten van de portierramen achter te blokkeren.
Druk de raamblokkeerschakelaar opnieuw in om
de werking van de bedieningselementen van de
portierramen te herstellen.
WindgeruisWindgeruis kan worden beschreven als het
gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met
het geluid van een helikopter. U ervaart dit
windgeruis mogelijk wanneer de ramen zijn
Raamschakelaars voor automatisch sluiten
Raamblokkeerschakelaar
28
om met de ogen te knipperen). Dit gebeurt met
zoveel kracht dat letsel kan worden veroorzaakt
als de inzittende niet correct op de stoel zit en/of
de veiligheidsgordel niet op de juiste wijze
draagt, of wanneer zich voorwerpen bevinden
in de ruimte waarin de airbag wordt opgebla-
zen. Dat geldt vooral voor kinderen. De gordijn-
zijairbag heeft na het opblazen slechts een
dikte van circa 9 cm (3,5 inch).
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
OPMERKING:
Wanneer het voertuig over de kop slaat,
kunnen de gordelspanners en/of de aanvul-
lende zijairbags in de voorstoelen en de
extra gordijn-zijairbags worden geactiveerd
aan beide zijden van de auto.
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de
botsingsensoren de controller van het beveili-gingssysteem voor inzittenden helpen bij het
bepalen van de juiste reactie op de botsingen.
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de
airbags zal de controller van het beveiligings-
systeem voor inzittenden, als het communica-
tienetwerk en de voeding intact blijven en af-
hankelijk van de aard van de botsing, bepalen
of het uitgebreide ongelukkenresponssysteem
de volgende functies uitvoert:
•
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
• De waarschuwingsknipperlichten inschake-
len zo lang de accu werkt of totdat het
contact wordt afgezet.
• De interieurverlichting inschakelen zolang de
accu werkt of totdat de contactsleutel wordt
verwijderd.
• De portieren automatisch ontgrendelen.
Om de functies van het uitgebreide ongelukken-
responssysteem na een incident te resetten,
moet u de contactschakelaar van de stand IGN
ON in de stand IGN OFF zetten. Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde frontairbags
is zodanig uitgevoerd, dat deze airbags na het
opblazen onmiddellijk leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
•
Het nylon van de airbag kan soms schaaf-
wonden en/of een rode huid veroorzaken bij
de bestuurder en de voorpassagier tijdens
het opblazen van de airbags. De schaafwon-
den lijken op de wonden die u oploopt als u
zich schaaft aan een touw, de vloerbedek-
king of op de vloer van een gymnastiekzaal.
Deze schaafwonden worden niet veroor-
zaakt door contact met chemische stoffen.
De schaafwonden zijn niet blijvend en gene-
zen normaal gesproken snel. Als uw schaaf-
wonden echter na enkele dagen nog niet zijn
genezen of als u last hebt van blaren, raad-
pleeg dan onmiddellijk een arts.
50
•Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Setup Select
Phone" (Instellen Selecteren Telefoon) en
volgt u de aanwijzingen.
• U kunt ook op elk gewenst moment op de
toets
drukken terwijl de lijst wordt afge-
speeld en vervolgens de telefoon kiezen die
u wilt selecteren.
• De geselecteerde telefoon wordt gebruikt bij
het eerstvolgende telefoongesprek. Als de
geselecteerde telefoon niet beschikbaar is,
gebruikt Uconnect® Phone automatisch op-
nieuw de telefoon met de hoogste prioriteit in
of nabij (binnen ca. 9 m) de auto.
Aan Uconnect® Phone gekoppelde mobiele
telefoons verwijderen
• Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Setup Phone
Pairing" (Telefoonkoppeling instellen).
• Bij de volgende prompt zegt u "Delete"(Ver-
wijderen) en volgt u de aanwijzingen. •
U kunt ook op elk gewenst moment op de
toets
drukken terwijl de lijst wordt afge-
speeld en vervolgens de telefoon kiezen die
u wilt verwijderen.
Wat u moet weten over uw
Uconnect® Phone
Gebruiksaanwijzing Uconnect® Phone
Als u een korte beschrijving van de functies van
Uconnect® Phone wilt horen, drukt u op de
toets
en zegt u "Uconnect®- Tutorial"
(Uconnect®- gebruiksaanwijzing).
Stemtraining
Als u bij het herkennen van uw gesproken
opdrachten of telefoonnummers door
Uconnect® Phone problemen ondervindt, kunt
u de functie Stemtraining van Uconnect®
Phone gebruiken. Om deze training te active-
ren, volgt u een van de volgende twee proce-
dures:
Wanneer de Uconnect® Phone modus niet ac-
tief is (maar bijvoorbeeld de radiomodus)
• Houd de toets
vijf seconden lang inge-
drukt tot de trainingsessie begint of •
Druk op de toets
en spreek de volgende
opdracht in: "Voice Training", "System Trai-
ning", "Start Voice Training" (Stemtraining,
Systeemtraining, Start stemtraining).
Herhaal de woorden en zinnen als Uconnect®
Phone daarom vraagt. U bereikt de beste resul-
taten wanneer de stemtraining plaatsvindt ter-
wijl de auto is geparkeerd, de motor draait, alle
ramen zijn gesloten en de aanjager is uitge-
schakeld.
Deze procedure kan herhaald worden met een
nieuwe gebruiker. Het systeem past zich alleen
aan aan de laatst getrainde stem.
Om de fabrieksinstellingen van het spraakbe-
dieningssysteem te herstellen, activeert u de
stemtrainingssessie via de bovenstaande pro-
cedure en volgt u de aanwijzingen.
Resetten
• Druk op de toets
.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Setup"(Instel-
len) en vervolgens "Reset".
Hiermee verwijdert u alle telefoonkoppelingen,
telefoonboekvermeldingen en overige instellin-
89
brandstofverbruik, dagteller A, dagteller B, au-
dio, opgeslagen meldingen, scherm instellen).
•Knop pijl omlaag
Druk kort op de knop pijl omlaag om
omlaag te bladeren door het hoofd-
menu en de submenu’s (hoofdme-
ter, mph/km/u, voertuiginformatie,
terrein, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller A, dagteller B, audio, opgesla-
gen meldingen, scherm instellen).
• Knop pijl naar rechts
Druk kort op de knop pijl naar
rechts voor toegang tot de informa-
tieschermen of submenuschermen
van een hoofdmenu.
• Knop terug/pijl naar links
Druk kort op de knop pijl naar links
voor toegang tot de informatie-
schermen of submenuschermen
van het hoofdmenu. •
Knop OK
Druk op de knop OK voor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of subme-
nuschermen van een hoofdmenu. Houd de
knop OK gedurende twee seconden ingedrukt
om afgebeelde/geselecteerde functies te reset-
ten waarvoor dat mogelijk is.
SCHERMEN VAN ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC)
De EVIC-schermen bevinden zich in het mid-
dendeel van de instrumentengroep en bestaan
uit 8 delen:
1. Hoofdscherm — De binnenring van het
scherm licht grijs op onder normale omstandig-
heden, geel voor niet-kritieke waarschuwingen,
rood voor kritieke waarschuwingen, en wit voor
on-demand informatie.
2. Audio-/telefooninformatie en submenu-
informatie — Wanneer er submenu’s beschik-
baar zijn, wordt het deel met de submenu’s hier
weergegeven.
3. Instelbare indicatoren/informatie 4. Indicatoren/richtingaanwijzers
5. Status van schakelhendel (PRNDL)
6. Selecteerbare informatie (kompas, tempera-
tuur, radius tot lege tank, dagteller A, dagteller
B, gemiddeld brandstofverbruik [MPG])
7. Status van de luchtvering
8. Status van 4WD
9. Selecteerbare Meter 2
10. Selecteerbare Meter 1
In het hoofdscherm worden normaal gesproken
het hoofdmenu of de schermen van een geko-
zen functie uit het hoofdmenu weergegeven.
Op het hoofdscherm worden ook ongeveer 60
mogelijke waarschuwings- of informatieberich-
ten weergegeven. Deze berichten zijn onder-
verdeeld in verschillende categorieën:
•
Opgeslagen berichten met vijf-
seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze
berichten gedurende vijf seconden in het hoofd-
scherm weergegeven, waarna opnieuw het vo-
rige scherm wordt getoond. De meeste berich-
188
ten van dit type worden vervolgens opgeslagen
(zolang de oorzaak waardoor ze zijn geacti-
veerd blijft bestaan) en kunnen opnieuw worden
bekeken via de optie"Messages"(berichten) in
het hoofdmenu. Zolang een opgeslagen bericht
aanwezig is, wordt de letter "i"getoond in de
kompas-/buitentemperatuurregel van het EVIC.
Voorbeelden van dit type bericht zijn "Right
Front Turn Signal Lamp Out" (rechter richting-
aanwijzer vóór defect) en "Low Tire Pressure"
(bandenspanning laag).
• Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven totdat de
oorzaak waardoor het bericht is geactiveerd is
verholpen. Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer aan, als een
richtingaanwijzer niet is uitgeschakeld) en
"Lights On" (lampen aan, als de bestuurder
uitstapt).
• Niet-opgeslagen berichten tot RUN
Deze berichten gaan hoofdzakelijk over de op
afstand bediende startfunctie. Deze berichten
worden weergegeven totdat de contactschake-
laar in de stand RUN wordt gezet. Voorbeelden van dit type berichten zijn:
"Remote Start Abor-
ted - Door Ajar" (Starten op afstand afgebroken
- Portier open) en "Press Brake Pedal and Push
Button to Start" (Trap rempedaal in en druk op
knop om te starten).
• Niet-opgeslagen berichten met vijf-
seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze
berichten gedurende vijf seconden in het hoofd-
scherm weergegeven, waarna opnieuw het vo-
rige scherm wordt getoond. Een voorbeeld van
dit type bericht is "Automatic High Beams On"
(Automatisch grootlicht aan).
Indicator voor olieverversingOlieverversing vereist
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. De melding "Oil Change Re-
quired" (olie verversen) knippert ongeveer 10
seconden in het EVIC-scherm na één geluids-
signaal om de volgende oliebeurt aan te geven.
De indicator voor olieverversing is gebaseerd
op de belasting van de motor, wat betekent dat
de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van
uw persoonlijke rijstijl. Als u deze melding niet reset dan wordt het
iedere keer dat u de contactschakelaar op
ON/RUN draait of op ON/RUN zet met Keyless
Enter-N-Go™ weergegeven. Om het bericht
tijdelijk uit te schakelen, drukt u kort op de knop
MENU. Om de indicator voor olieverversing (na
het uitvoeren van periodiek onderhoud) te re-
setten, volgt u de volgende stappen.
Auto’s met Keyless Enter-N-Go™
1. Druk op de knop ENGINE START/STOP en
zet de contactschakelaar in de stand ON/RUN
zonder het rempedaal in te trappen (maar start
de motor niet.)
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Druk, zonder het rempedaal in te trappen,
eenmaal op de knop ENGINE START/STOP om
de contactschakelaar terug te zetten in de stand
OFF/LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiebericht wordt weergegeven
wanneer u de motor start, is de indicator
voor olieverversing niet gereset. Herhaal
deze procedure indien nodig.
189
•Remote Start Aborted Hood Open (starten op
afstand afgebroken Motorkap open)
• Remote Start Aborted Tailgate Open (starten
op afstand afgebroken Achterklep open)
• Remote Start Aborted Time Expired (starten
op afstand afgebroken Tijd verstreken)
• Remote Start Disabled Start to Reset (star-
ten op afstand uitgeschakeld Starten om te
resetten)
• Service Airbag System (airbagsysteem ver-
eist onderhoud)
• Service Airbag Warning Light (waarschu-
wingslampje airbag vereist onderhoud)
• Driver Seatbelt Unbuckled (Bestuurdersgor-
del niet vastgegespt)
• Passenger Seatbelt Unbuckled (passagiers-
gordel niet vastgegespt)
• Front Seatbelts Unbuckled (voorste veilig-
heidsgordels niet vastgegespt)
• Door Open (portier open)
• Doors Open (portieren open)
• Achterklep •
Gear Not Available (versnelling niet
beschikbaar)
• Shift Not Allowed (schakelen niet
toegestaan)
• Shift to Neutral then Drive or Reverse (scha-
kelen naar neutraal, daarna naar rijden of
achteruit)
• Autostick Unavailable Service Required
(AutoStick niet beschikbaar Onderhoud
vereist)
• Automatic Unavailable Use Autostick Service
Req. (automatisch niet beschikbaar Gebruik
AutoStick Onderhoud vereist)
• Transmission Getting Hot Press Brake
(transmissie wordt warm Trap op rem)
• Trans. Hot Stop Safely Shift to Park Wait to
Cool (transmissie heet Stop Veilig schakelen
naar parkeren Wacht op afkoelen)
• Transmission Cool Ready to Drive (transmis-
sie afgekoeld Klaar voor rijden)
• Service Transmission (transmissie vereist
onderhoud) •
Service Shifter (schakelhendel vereist
onderhoud)
• Engage Park Brake to Prevent Rolling (scha-
kel naar parkeren Rem om wegrollen te
voorkomen)
• Transmission Too cold Idle with Engine On
(transmissie te koud Laat motor stationair
draaien)
• Washer Fluid Low (ruitensproeiervloeistof
bijna op)
• Service Air Suspension System (luchtve-
ringssysteem vereist onderhoud)
• Normal Ride Height Achieved (normale rij-
hoogte bereikt)
• Aerodynamic Ride Height Achieved (aërody-
namische rijhoogte bereikt)
• Off Road 1 Ride Height Achieved (rijhoogte
voor terreinrijden 1 bereikt)
• Off Road 2 Ride Height Achieved (rijhoogte
voor terreinrijden 2 bereikt)
• Entry/Exit Ride Height Achieved (rijhoogte
voor instappen/uitstappen bereikt)
191
Voertuiginformatie (informatiefuncties voor
de klant)Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor de Voertuiginformatie is ge-
markeerd in het EVIC. Druk kort op
de knop pijl naar rechts om de
koelvloeistoftemperatuur weer te
geven. Druk op de knop pijl naar links of pijl
naar rechts om de informatiesubmenu’s te
doorlopen en druk op de knop OK om de
volgende resetbare submenu’s te selecteren of
terug te stellen:
Luchtvering - Indien aanwezig
Transmissietemperatuur - Alleen automati-
sche transmissie
Olietemperatuur
Levensduur van de olie
Accuspanning
Bandenspanning
Druk kort op knop pijl omhoog of pijl omlaag
totdat "Tire Pressure" (Bandenspanning) is ge- markeerd in het EVIC Druk kort op de knop pijl
naar rechts, zodat een van de volgende wordt
weergegeven:
Als de spanning van alle banden goed is, wordt
een voertuigpictogram getoond waarin in iedere
hoek de bandenspanning wordt aangegeven.
Als één of meer banden een lage spanning heeft,
wordt
"Inflate Tire To XX" (Band oppompen tot XX)
weergegeven met het voertuigpictogram en de
bandenspanningen in elke hoek van het pictogram,
waarbij de waarde van de lage bandenspanning in
een andere kleur dan de andere bandenspannin-
gen wordt weergegeven.
Als het bandenspanningscontrolesysteem on-
derhoud vereist, wordt het bericht "Service Tire
Pressure System" (Bandenspanningscontrole-
systeem vereist onderhoud) weergegeven.
De bandenspanningswaarden dienen ter infor-
matie en kunnen niet worden gereset. Druk kort
op de knop pijl naar links om terug te gaan naar
het hoofdmenu.
Raadpleeg voor meer informatie de paragraaf
"Bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) "in
het hoofdstuk "Starten en rijden". Trip A (Rit A)
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
van dagteller A is gemarkeerd in
het EVIC (schakelen naar links of
rechts om dagteller A of B te selec-
teren). De informatie van dagteller
A is de volgende:
• Distance (Afstand)
•
Average Fuel Economy (Gemiddeld brand-
stofverbruik)
• Elapsed Time (Verstreken tijd)
Houd de knop OK ingedrukt om alle informatie
te resetten.
195
Trip B (Rit B)Druk kort op de knop pijl links of pijl
rechts totdat het pictogram van
dagteller B is gemarkeerd in het
EVIC (schakelen naar links of
rechts om dagteller A of B te selec-
teren). De informatie van dagteller
B is de volgende:
• Distance (Afstand)
• Average Fuel Economy (Gemiddeld brand-
stofverbruik)
• Elapsed Time (Verstreken tijd)
Houd de knop OK ingedrukt om alle informatie
te resetten.
Brandstofverbruik
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Brandstofverbruik is
gemarkeerd. •
Average Fuel Economy/Miles Per Gallon
(Gemiddeld brandstofverbruik in mijlen per
gallon) (MPG staafdiagram)
• Range To Empty (RTE) (bereik tot lege tank)
• Current Miles Per Gallon (MPG) (mijlen per
gallon)
Opgeslagen meldingen
Druk kort op de knop pijl omhoog
totdat het pictogram voor het Mel-
dingenscherm is gemarkeerd in het
EVIC. Deze functie toont het aantal
opgeslagen waarschuwingsmel-
dingen. Door op de knop pijl naar
rechts te drukken, kunt u de opgeslagen mel-
dingen zien.
Audio
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Audioscherm is gemar-
keerd in het EVIC. Druk kort op de
knop pijl naar rechts om door de
submenu’s te bladeren en druk op
de knop OK om de actieve bron weer te geven. Instellen scherm
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het scherm Screen Setup
(Scherm instellen) is gemarkeerd
in het EVIC. Druk kort op de knop
pijl naar rechts om het submenu
Screen Setup (Scherm instellen) te openen.
Met de functie Screen Setup (Scherm instellen)
kunt u veranderen welke informatie wordt weer-
gegeven in de instrumentengroep, evenals de
plaats waar die informatie wordt weergegeven.
Bestuurderhulp
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Bestuurderhulpscherm is
gemarkeerd in het EVIC. Druk kort
op de knop pijl naar rechts om het
submenu adaptieve cruise control
weer te geven. Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
Indien aanwezig" in het hoofdstuk"De functies
van uw auto".
196