•FORWARD COLLISION WARNING (FCW) MET
RISICOBEPERKING - INDIEN AANWEZIG ..............144
•PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER — INDIEN
AANWEZIG .................................147
•ParkSense® sensoren ........................ .147
• ParkSense® waarschuwingsscherm .................147
• ParkSense® display ......................... .148
• ParkSense® in- en uitschakelen ...................150
• Onderhoud van ParkSense® parkeerhulpsysteem achter . . . .150
• ParkSense® systeem reinigen ....................150
• Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van het ParkSense®
systeem ................................ .151
•PARKSENSE® PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG ............................152
•ParkSense® sensoren ........................ .153
• ParkSense® waarschuwingsscherm .................153
• ParkSense® display ......................... .153
• ParkSense® in- en uitschakelen ...................156
• Onderhoud van ParkSense® parkeerhulpsysteem .........156
• ParkSense® systeem reinigen ....................157
• Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van het ParkSense®
systeem ................................ .157
•PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA — INDIEN AANWEZIG . . .158•ParkView® in- of uitschakelen — met Uconnect® 5.0 .......160
• ParkView® in- of uitschakelen — met Uconnect® 8.4A/8.4AN . .160
•ELEKTRISCH BEDIENBAAR ZONNEDAK —
INDIEN AANWEZIG ............................160
71
•Er wordt u gevraagd een pincode van vier
cijfers in te spreken, die u later nodig zult
hebben voor toegang tot uw mobiele tele-
foon. U kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze pincode
niet te onthouden na de eerste koppeling.
• Om identificatie mogelijk te maken, wordt u
gevraagd op Uconnect® Phone een naam
voor uw mobiele telefoon in te voeren. Voer
voor elke gekoppelde mobiele telefoon een
unieke telefoonnaam in.
•
Vervolgens wordt u gevraagd uw mobiele tele-
foon een prioriteitsnummer tussen 1 en 7 te
geven, waarbij 1 de hoogste prioriteit is. U kunt
maximaal zeven mobiele telefoons aan
Uconnect® Phone koppelen. Er kan echter
slechts één aangesloten mobiele telefoon te-
gelijk worden gebruikt met het Uconnect® sys-
teem. Het prioriteitssysteem laat Uconnect®
Phone weten welke mobiele telefoon moet
worden gebruikt als er meerdere mobiele tele-
foons in de auto aanwezig zijn. Als er bijvoor-
beeld twee telefoons, één met prioriteit 3 en
één met prioriteit 5, in de auto aanwezig zijn,
gebruikt Uconnect® Phone de mobiele tele-
foon met prioriteit 3 om te bellen. U kunt op elk gewenst ogenblik een mobiele telefoon met
een lagere prioriteit gebruiken (raadpleeg
"Ge-
avanceerde telefoonverbindingen ").
Kiezen door het nummer uit te spreken
•Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Dial"(kies).
• Het systeem vraagt u vervolgens het ge-
wenste nummer in te spreken.
• U kunt bijvoorbeeld zeggen: "012 34 56 78".
• Uconnect® Phone zal dan het telefoonnum-
mer bevestigen en vervolgens het nummer
kiezen. Het nummer verschijnt bij bepaalde
radio’s in het display.
Bellen door een naam uit te spreken
• Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Call"(bel).
• Het systeem vraagt u vervolgens de naam
van de persoon in te spreken die u wilt
bellen. •
Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u de naam van de
persoon die u wilt bellen. U kunt bijvoorbeeld
"Jan Jansen" zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in
Uconnect® telefoonboek of in het gedown-
loade telefoonboek. Raadpleeg "Namen toe-
voegen aan uw Uconnect® telefoonboek"
om te leren hoe u een naam opslaat in het
telefoonboek.
• Uconnect® Phone bevestigt de naam en
kiest vervolgens het bijbehorende telefoon-
nummer, dat bij sommige radio’s mogelijk
ook op het display wordt weergegeven.
Telefoonboek downloaden — telefoonboek
van mobiele telefoon automatisch
overbrengen
Uconnect® Phone downloadt automatisch de
namen (in tekstvorm) en telefoonnummers uit
het telefoonboek van uw mobiele telefoon, in-
dien deze aanwezig zijn en de mobiele telefoon
deze functie ondersteunt. Deze functie is mo-
gelijk met bepaalde mobiele telefoons met
Bluetooth®, die PBAP (Phone Book Access
80
van een geautomatiseerde klantenservice te
navigeren of om een nummer achter te laten op
een pieper.
U kunt ook de opgeslagen vermeldingen uit het
Uconnect® telefoonboek verzenden als tonen,
zodat u snel en gemakkelijk toegang krijgt tot
voicemail en pagers. Om deze functie te gebrui-
ken, kiest u het nummer dat u wilt bellen, drukt
u vervolgens op de toets
en zegt u"Send"
(Verzend). Het systeem vraagt u de naam of het
nummer in te voeren en de naam van de
telefoonboekvermelding uit te spreken die u wilt
zenden. Uconnect® Phone zal vervolgens het
telefoonnummer dat aan deze vermelding is
gekoppeld via de telefoon verzenden als tonen.
OPMERKING:
• Het is mogelijk dat u vanwege de netwerk-
configuratie van de mobiele telefoon niet
alle tonen kunt horen. Dit is echter nor-
maal.
• Sommige leveranciers van pieper- en
voicemaildiensten hebben een uitscha-
keltijd die te kort is, waardoor deze func-
tie niet bruikbaar is. Onderbreken — prompts negeren
De toets Voice Command-toets kan worden
gebruikt als u een deel van een prompt wilt
overslaan en de gesproken opdracht onmiddel-
lijk wilt geven. Als bijvoorbeeld de prompt
"Would you like to pair a phone, clear a...,
"(Wilt
u een telefoon koppelen, annule…,) klinkt, kunt
u de toets
indrukken en zeggen "Pair a
Phone" (Een telefoon koppelen) om die optie te
selecteren zonder dat u naar de rest van de
prompt hoeft te luisteren.
Controlevragen in- of uitschakelen
Als u de controlevragen uitschakelt, vraagt het
systeem u niet langer uw keuzes te bevestigen
(Uconnect® Phone zal bijvoorbeeld het tele-
foonnummer niet herhalen voordat het wordt
gekozen).
• Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u:
• "Setup Confirmations Prompts On "(Instel-
len Controlevragen Aan)
• "Setup Confirmations Prompts Off" (Instel-
len Controlevragen Uit) Indicatoren voor telefoon- en
netwerkstatus
Uconnect® Phone meldt de status van uw
telefoon en netwerk wanneer u probeert een
oproep tot stand te brengen via Uconnect®,
indien uw mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het instrumen-
tenpaneel, deze functie ondersteunen. De sta-
tus wordt aangeduid voor de signaalsterkte van
het netwerk, de status van de telefoonaccu, etc.
Kiezen via de toetsen van de mobiele
telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een nummer
kiezen en tegelijkertijd Uconnect® Phone ge-
bruiken (wanneer u de toetsen van de mobiele
telefoon gebruikt, moet u echter voorzichtig te
werk gaan en zorgen dat u de veiligheid niet in
gevaar brengt). Als u een nummer kiest via de
gekoppelde mobiele Bluetooth® telefoon, wordt
het geluid hoorbaar via het audiosysteem van
uw auto. Uconnect® Phone werkt op dezelfde
wijze als wanneer u het nummer kiest via een
gesproken opdracht.
87
Uitvoeringen met op afstand bediend start-
systeem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem, kunt u programmeren dat de ver-
warming van de bestuurdersstoel en de stuur-
verwarming worden ingeschakeld tijdens het
starten op afstand. Raadpleeg"Op afstand be-
diend startsysteem — indien aanwezig "in "Uw
auto" voor meer informatie.
Verwarmde voorstoelen met Uconnect® 5.0
— Indien aanwezig
Met de twee schakelaars voor de stoelverwar-
ming kunnen de bestuurder en passagier de
stoelen afzonderlijk bedienen. De bedienings-
elementen voor elk verwarmingselement bevin-
den zich op het scherm van het Uconnect®
systeem.
U kunt kiezen uit de verwarmingsinstellingen
HIGH (hoog), LOW (laag) en OFF (uit).
Druk op de toets voor "klimaatregeling"die zich
aan de rechterkant van het Uconnect® scherm
bevindt.
Druk eenmaal op de schermtoets onder "Driver"
(bestuurder) of "Passenger"(passagier) om een hoge verwarmingsstand (HI) te kiezen. Druk
een tweede keer op de schermtoets om een
lage verwarmingsstand (LO) te kiezen. Druk
een derde keer op de schermtoets om de
verwarmingselementen uit te schakelen (OFF).
OPMERKING:
Zodra u een stand hebt geselec-
teerd, voelt u na twee tot vijf
minuten dat de stoel warm
wordt.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, geeft de
verwarming extra veel warmte tijdens de eerste
vier gebruiksminuten. Daarna neemt de uitge-
straalde warmte af tot de normale hoge stand (HI).
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, schakelt het
systeem automatisch na maximaal 60 minuten
continue werking naar de lage stand (LO). Op dat
moment verandert het display van HI (hoge stand)
in LO (lage stand). De lage stand (LO) wordt
automatisch na 45 minuten uitgeschakeld (OFF).
Verwarmde voorstoelen met Uconnect®
8.4A/8.4AN — Indien aanwezig
Met de twee schermtoetsen voor de stoelver-
warming kunnen de bestuurder en passagier de
stoelen afzonderlijk bedienen. De bedienings- elementen voor elk verwarmingselement bevin-
den zich op het scherm van het Uconnect®
systeem.
Kies de schermtoets
"Controls"(bedieningsele-
menten) onder in het Uconnect® scherm.
Druk eenmaal op de schermtoets onder "Driver"
(bestuurder) of "Passenger"(passagier) om een
hoge verwarmingsstand (HI) te kiezen. Druk
een tweede keer op de schermtoets om een
lage verwarmingsstand (LO) te kiezen. Druk
een derde keer op de schermtoets om de
verwarmingselementen uit te schakelen (OFF).
OPMERKING:
Zodra u een stand hebt geselec-
teerd, voelt u na twee tot vijf
minuten dat de stoel warm
wordt.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, geeft de
verwarming extra veel warmte tijdens de eerste
vier gebruiksminuten. Daarna neemt de uitge-
straalde warmte af tot de normale hoge stand
(HI). Als de hoge stand (HI) is geselecteerd,
schakelt het systeem automatisch na maximaal
105
60 minuten continue werking naar de lage stand
(LO). Op dat moment verandert het display van
HI (hoge stand) in LO (lage stand). De lage
stand (LO) wordt automatisch na 45 minuten
uitgeschakeld (OFF).
Stoelverwarming achterin
Bij sommige modellen zijn de twee buitenste
zitplaatsen uitgerust met verwarmde zittingen.
Met de twee schakelaars voor de stoelverwar-
ming kunnen de achterpassagiers de stoelen
afzonderlijk bedienen. De stoelverwarmings-
schakelaars voor elke verwarming bevinden
zich aan de achterzijde van de middenconsole.U kunt kiezen uit de verwarmingsinstellingen
HIGH (hoog), LOW (laag) en OFF (uit). Oranje
indicatielampjes in beide schakelaars geven de
gekozen verwarmingsstand weer. Er gaan twee
indicatielampjes branden voor de stand HIGH
(hoog), één voor LOW (laag) en geen voor OFF
(uit).
Druk eenmaal op de schakelaar
om de hoge verwarmingsstand
(HIGH) te kiezen. Druk een tweede
keer op de schakelaar om een lage
verwarmingsstand (LOW) te kie-
zen. Druk een derde keer op de schakelaar om
de verwarmingselementen uit te schakelen
(OFF).
OPMERKING:
Zodra u een stand hebt geselecteerd, voelt u
na twee tot vijf minuten dat de stoel warm
wordt.
Als de hoge stand (HIGH) is geselecteerd, geeft
de verwarming extra veel warmte tijdens de
eerste vier gebruiksminuten. Daarna neemt de
uitgestraalde warmte af tot de normale hoge
stand (HIGH). Als de hoge stand (HIGH) is
geselecteerd, schakelt het systeem automa- tisch na ongeveer 60 minuten continue werking
naar de lage stand (LOW). Op dat moment gaat
een van de twee lampjes uit om de wijziging aan
te geven. De lage stand (LOW) wordt automa-
tisch na ongeveer 45 minuten uitgeschakeld
(OFF).
Geventileerde voorstoelen met
Uconnect® 8.4A/8.4AN — Indien
aanwezig
Bij sommige modellen zijn zowel de bestuur-
dersstoel als de passagiersstoel uitgerust met
stoelventilatie. In de stoelzitting en de rugleu-
ning bevinden zich kleine ventilatoren die lucht
uit het passagierscompartiment door kleine per-
foraties in de stoelbekleding aanzuigen, ter
verkoeling van de bestuurder en voorpassagier
bij hoge omgevingstemperaturen.
Om het systeem te bedienen, drukt u op de
schermtoets
"Controls"(Bedieningselementen)
die zich onderaan het Uconnect® scherm be-
vindt.
Druk eenmaal op de schermtoets onder "Driver"
(Bestuurder) of "Passenger"(Passagier) om
een hoge ventilatiestand (HI) te kiezen. Druk
een tweede keer op de schermtoets om een
Schakelaars stoelverwarming achter
106
Waarschuwing onderhoud FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en in het
EVIC wordt weergegeven:
•ACC/FCW Unavailable Service Required
(ACC/FCW niet beschikbaar, onderhoud
noodzakelijk)
• Cruise/FCW Unavailable Service Required
(cruisecontrol/FCW niet beschikbaar, onder-
houd noodzakelijk)
Dit geeft aan dat er een interne systeemstoring
is. Hoewel u nog steeds met de auto kunt rijden,
dient u het systeem te laten controleren door
een erkende dealer.
PARKSENSE® PARKEERSENSO-
REN ACHTER — INDIEN
AANWEZIG
ParkSense® parkeersensoren achter zorgt
voor zichtbare en hoorbare aanwijzingen m.b.t.
de afstand tussen de achterzijde van de auto en
een gedetecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijvoorbeeld tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen voor gebruik van het ParkSense® systeem voor de beper-
kingen van dit systeem en aanbevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense® automa-
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of uitge-
schakeld) hersteld die actief was voordat het
contact werd uitgeschakeld.
ParkSense® kan uitsluitend worden geacti-
veerd wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE staat. Wanneer ParkSense® bij
deze stand van de schakelhendel wordt inge-
schakeld, blijft het systeem actief totdat de
rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer 11 km/u
(7 mph) of hoger. Het systeem wordt weer actief
als de rijsnelheid is gedaald tot minder dan
ongeveer 9 km/u (6 mph).
ParkSense® sensorenDe vier ParkSense® sensoren die zich in
achterkant/achterbumper bevinden, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen het zichtveld van
de sensoren valt. De sensors kunnen in horizontale
richting obstakels op een afstand van ongeveer 30
tot 200 cm van het achterpaneel/de achterbumper
detecteren, afhankelijk van de plaats, het type en
de richting van het obstakel.
ParkSense® waarschuwingsschermHet ParkSense® waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer
"Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselecteerd
in het deel met door de klant te programmeren
functies van het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) of van het Uconnect® sys-
teem (indien beschikbaar). Raadpleeg voor
meer informatie de paragraaf "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
instellingen (door de klant te programmeren
functies)" of"Uconnect® instellingen" (indien
beschikbaar) in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwingsscherm bevindt
zich in het elektronische voertuiginformatiecen-
trum (EVIC). Het zorgt voor visuele waarschuwin-
gen om de afstand tussen de achterzijde - bum-
per en het gedetecteerde obstakel weer te geven.
Raadpleeg voor meer informatie "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Instellingen "in
"Het instrumentenpaneel ".
147
ParkSense® displayWanneer het voertuig in de stand REVERSE
staat, geeft het EVIC de systeemstatus Park
Assist Ready (Parkeerhulpsysteem gereed)
weer.
Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel
aan met een enkele boog in het gebied links-
en/of rechtsachter op grond van de afstand van
het object en de plaats ten opzichte van het
voertuig.Als een obstakel wordt gedetecteerd in het
gebied links- en/of rechtsachter, geeft het dis-
play een enkele boog weer in het gebied links-
en/of rechtsachter en brengt het systeem een
geluidssignaal voort. Als het voertuig dichter bij
het object komt, laat het display zien dat de
enkele boog dichter bij het voertuig komt en het
geluidssignaal verandert van een enkele toon
van een 1/2 seconde naar langzaam, vervol-
gens snel en uiteindelijk continu.
Parkeerhulpsysteem gereed
Eerste 1/2 tweede toon
Langzame toon
Snelle toon
148
De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-
display een knipperende boog laat zien en een
ononderbroken toon laat horen. De volgende
tabel illustreert de werking van het waarschu-
wingssysteem wanneer een obstakel wordt ge-
detecteerd:
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (inch/cm) Meer dan
200 cm (79 inch) 200-100 cm
(79-39 inch) 100-65 cm
(39-25 inch) 65-30 cm
(25-12 inch) Minder dan 30 cm
(12 inch)
Geluidssignaal GeenEerste 1/2
tweede toon Langzaam
SnelContinu
Boog Geen4e brandt 3e
brandt 2e
knippert 1e
knippert
Radiovolume verlaagd Nee.Ja.Ja.Ja. Ja.
Continue toon
149