129Zicht
Instapverlichting
Wanneer u bij duisternis de auto ontgrendelt met de afstandsbediening wordt de verlichting aan
de buitenzijde en de interieur verlichting ingeschakeld om het instappen te vergemakkelijken. De
verlichting gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
Inschakelen
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit bij het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
De instapverlichting in het interieur gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit bij het
openen van een van de portieren.
)
Druk op het ontgrendelknopje (open
hangslot) van de afstandsbediening;
uw auto wordt ontgrendeld.
Aan de buitenzijde gaan de dimlichten, de
parkeerlichten en de instapverlichting aan de
zijkant (onder de buitenspiegels) branden. In het interieur gaan de beenruimteverlichting
en de plafonniers branden.
Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto.
Programmeren
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel A
één keer omlaag.
Ter bevestiging wissen de
ruitenwissers één keer, gaat
het controlelampje op het
instrumentenpaneel branden en/
of verschijnt er een bericht dat de
functie geactiveerd is.
Uitschakelen
Duw de hendel A
nog een keer omlaag.
Ter bevestiging gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel uit en/
of er verschijnt een bericht op het
multifunctionele display dat de functie
is uitgeschakeld.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
187Veiligheid
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reser vewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reser vewiel)
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
217Rijden
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een lagere bandenspanning is niet
altijd zichtbaar aan een ver vorming van
de band. Beperk u daarom niet alleen
tot een visuele controle.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een
sensor.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht of is (zijn)
gerepareerd. Bij een te lage bandenspanning
brandt dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal
en, afhankelijk van de uitrusting, in
combinatie met de weergave van een
melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
)
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
)
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
)
Gebruik in geval van een lekke band de
bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting),
of
)
controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset,
of
)
rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en
ver volgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje
"ser vice", duidt dit op een storing in
het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
221Rijden
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren
in de voorbumper wordt de bestuurder
gewaarschuwd als de auto de markering
overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger
dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
)
Druk op de knop: het lampje gaat branden.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de
zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Detectie
Storing
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (modder,
sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen.
)
Druk opnieuw op de knop: het lampje
gaat uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen. In het geval van een storing
gaat dit controlelampje branden
vergezeld van een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dode-hoekdetectie
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een ver vanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en kan alleen waarschuwen; de
bestuurder blijft zelf te allen tijde verantwoordelijk voor een veilig weggedrag.
)
Druk op deze knop: het controlelampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto. In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; ver volgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dode-hoekdetectie dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
)
Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
controlelampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dode-hoekdetectie wordt
automatisch uitgeschakeld als u een
aanhanger trekt met een door het
CITROËN-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.