Page 254 of 303

252Verzorging van de auto
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 281.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 289.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Schakel na het aanpassen van de
bandenspanning het contact in en se‐
lecteer de betreffende instelling op de pagina Draagvermogen band op het
Driver Information Center, 3 119.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ denspanning in alle vier de banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Page 256 of 303

254Verzorging van de auto
Boordinformatie 3 126.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van in de handel verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteemworden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor; ver‐
vang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 289 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 119.Selecteer:
■ Licht voor een comfortabele span‐
ning tot 3 inzittenden
■ Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
■ Max voor volledige belading
Automatisch inleren
Nadat de wielen zijn vervangen moet de auto ongeveer 20 minuten blijven
stilstaan alvorens het systeem een
herberekening uitvoert. Het daarop‐
volgende inleerproces duurt
10 minuten bij een minimale rijsnel‐
heid van 20 km/u. In dit geval kan
$ verschijnen of u ziet wisselende
spanningswaarden op het Driver In‐
formation Centre.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, ziet u een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Page 301 of 303

299
Opbergruimte voor........................ 69
Opbergvak .................................... 67
Opbergvakken ........................ 67, 68
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................67
Opbergvak middenconsole ..........71
Opbergvak onder passagiersstoel 70
Opgeslagen instellingen ...............23
Opklapbaar aflegvlak ...................95
Opschakelen............................... 115
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panoramadak .............................. 36
Parkeerhulp ............................... 197
Parkeerlichten ............................ 147
Parkeren .............................. 19, 165
Park pilot met ultrasoonsensoren 197
Partikelfilter ................................. 166
Pech ........................................... 267
Pedaal intrappen ........................114
Persoonlijke instellingen ............133
Pollenfilter .................................. 159
Portieren ....................................... 26
Portier open ............................... 119
Prestaties ................................... 284
Profieldiepte ............................... 255
Q Quickheat ................................... 157R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 295
Rails en haken bagageruimte ......91
Regelbare instrumentenverlichting ...........147
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 294
Remassistentie .......................... 177
Rem- en koppelingssysteem .....114
Rem- en koppelingsvloeistof ......274
Remmen ............................ 175, 232
Remvloeistof .............................. 232
Reservewiel ............................... 262
Richtingaanwijzer ......................112
Richtingaanwijzers ..................... 145
Roetfilter ............................. 116, 166
Rolschermen ............................... 35
Ruiten ........................................... 32
Rijgedrag en aanhangertips ......222
Rijregelsysteem .......................... 177
Rijverlichting ........................ 12, 117
S Selectieve katalysatorreductie ....167
Service ............................... 159, 273
Service-display .......................... 109
Service-indicatie ........................114
Service-informatie ...................... 273Sjorogen ...................................... 91
Slepen ................................ 222, 267
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................256
Snelheidsbegrenzer ...................182
Snelheidsmeter .......................... 107
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................232
Startbeveiliging ....................30, 117
Starten en bedienen ...................161
Starthulp gebruiken ...................266
Stoelpositie .................................. 40
Stoelverstelling ........................6, 40
Stop/Start-systeem .....................163
Storing ....................................... 173
Storing elektrische handrem .......114
Storingsindicatielamp ................113
Stroomonderbreking ..................173
Sturen ......................................... 160
Stuurbedieningsknoppen .............99
Stuurbekrachtiging .....................115
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......231
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 99
Symbolen ....................................... 4
T Tanken ....................................... 215
Te laag brandstofpeil .................117