76Instrumenten en bedieningsorganenClaxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolomBepaalde functies van het infotain‐
ment-systeem kunnen ook via de
toetsen op de stuurkolom worden be‐
diend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers7=uitK=intervalwissen of automatisch
wissen met regensensor1=langzaam2=snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort
interval=stelwiel omhoog‐
draaienlang
interval=stelwiel omlaag‐
draaien
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand P.
78Instrumenten en bedieningsorganenBuitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Bij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐ pert °C op het Driver Information Cen‐
ter om voor gladheid te waarschu‐
wen. Het lampje blijft knipperen totdat de temperatuur 3 °C overschrijdt.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd verschijnen op het
centrale informatiedisplay en/of het
Driver Information Center.
Infodisplay:
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Bestuurdersinformatiecentrum:
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel meerdere malen in te druk‐
ken.
Houd de knop gedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt:
■ Uren knipperen
■ Knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
■ Wacht ongeveer 5 seconden om de
uren in te stellen
■ Minuten knipperen
82Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofverbruikmeter
De brandstofverbruikmeter berekent
meteen het brandstofverbruik op ba‐
sis van de huidige rijstijl.
De meter geeft het huidige brandstof‐ verbruik aan met kleuren:
Groen=u rijdt optimaal zuinigGeel=rijstijl te agressiefOranje=u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center ver‐
schijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende tus‐
senpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐
derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het Driver Information Centerbranden en verschijnt er een bijbeho‐ rende bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het Driver Infor‐
mation Center en houd vervolgens de
knop op het uiteinde van de wisser‐
hendel gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 92.
Driver Information Center 3 90.
Service-informatie 3 173.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
90Instrumenten en bedieningsorganenPortier openU brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel
gesloten is.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Buitentemperatuur 3 78
■ Klok 3 78
■ Kilometerteller 3 80
■ Dagteller 3 80
■ Service-display 3 82
■ Boordinformatie 3 91
■ Boordcomputer 3 92
Infodisplay
Het middelste display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd en informa‐
tie van het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Instrumenten en bedieningsorganen93
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als con‐
trolelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 89 verschijnt.
Afgelegde weg
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie boordcomputer
resetten Boordcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en de knop aan het uiteinde van de rui‐
tenwisserhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer wordt gereset:
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Afgelegde weg
■ Gemiddelde snelheid
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring) Indien aanwezig, verschijnt er een cij‐
fer van 0 tot 100 op het infodisplay ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Tips voor een beter brandstofverbruik verschijnen ook op het infodisplay.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, zodat u pres‐
taties kunt vergelijken. Raadpleeg de
handleiding van het Infotainmentsys‐
teem voor nadere informatie.
Boordinformatie 3 91.
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
96Verlichting
Dagrijlicht 3 96.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht weer in te schakelen,
duwt u nogmaals tegen de hendel of
u trekt eraan.
LichtsignaalLichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Koplampreikwijdte handmatig
instellen
Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:
0=Geen belading4=Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐
ten bijstellen.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze gaan bij het in‐
schakelen van het contact automa‐
tisch branden.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het Infotainmentsys‐
teem.
Automatische verlichting 3 95.
Rijden en bediening115Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
Als de elektronische sleutel niet in de
auto ligt, verschijnt er een bijbeho‐ rend bericht op het Driver Information Center 3 90.
Let op
Leg de elektronische sleutel onder‐
weg niet in de bagageruimte, aan‐
gezien deze buiten de detectiezone
(aangegeven door een geluidssig‐
naal bij lage snelheid 3 91 en een
bericht op het Driver Information Center 3 91) ligt.
Sommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, zijn beschikbaar voor ge‐
bruik zodra u instapt.
Accessoirestand Druk op de knop Start/Stop zonder
het koppelings- of rempedaal in te
trappen om verdere elektrische func‐
ties te kunnen bedienen.
Motor starten Trap het koppelings- en rempedaal in
en druk op de knop Start/Stop. Laat
de toets los nadat de motor gestart is.
Als er een versnelling ingeschakeld
is, kan de motor alleen worden ge‐
start door het koppelingspedaal in te
trappen en op de knop Start/Stop te
drukken.
Soms kan het nodig zijn om bij het in‐
drukken van de knop Start/Stop iets
aan het stuurwiel te draaien om het
stuurslot te ontgrendelen. Er ver‐
schijnt een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 90.Houd bij zeer lage buitentemperatu‐
ren (bijv. lager dan -10 °C) het kop‐
pelingspedaal ingetrapt en druk op de knop Start/Stop totdat de motor start.
Als er aan een van de startvoorwaar‐ den niet is voldaan, verschijnt er een
bijbehorend bericht op het Driver In‐ formation Center 3 90.
Boordinformatie 3 91.
Motor afzetten
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐ stand op de knop Start/Stop te druk‐
ken. Na het openen van de bestuur‐ dersdeur en het vergrendelen van de auto wordt het stuurslot ingescha‐
keld.
Centrale vergrendeling 3 25.
130Rijden en bedieningParkeerhulp
De Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐ sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐
stuurder is en blijft echter verantwoor‐ delijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐
signaal geeft aan dat het systeem ge‐ reed is voor gebruik.
Een obstakel wordt aangegeven door
pieptonen en, afhankelijk van de
auto, wordt ook weergegeven op het
infodisplay. De pieptonen klinken
steeds sneller naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan 30 cm, dan klinkt er een onon‐
derbroken geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt u het volume van de zoemer aanpassen via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de hand‐
leiding Infotainmentsysteem voor
nadere informatie.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Deactiveer het systeem door met in‐
geschakeld contact op de toets r
op het instrumentenbord te drukken.
Bij het deactiveren brandt de LED in de toets. Wanneer de achteruitver‐
snelling wordt ingeschakeld, klinkt er
geen geluidssignaal.