12Kort en bondig
1Zijdelingse luchtroosters .....110
2 Asbak .................................... 79
Bekerhouder ........................ 69
3 Lichtschakelaar ....................95
Mistachterlicht ....................... 98
Mistlampen ........................... 97
Uitstapverlichting ................. 100
Richtingaanwijzers ................97
Zijmarkeringslichten ..............95
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 96
4 Instrumenten ........................ 80
Driver Information Center ..... 90
5 Claxon ................................... 76
Bestuurdersairbag ................57
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................76
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 77
Tripcomputer ........................ 927Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................23
8 Stuurkolomknoppen ..............76
9 Middelste luchtroosters .......110
10 Stekkerdoos .......................... 79
Aansteker .............................. 79
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 68
11 Driver Information Center ...... 90
Tripcomputer ........................ 92
12 Opbergvak ........................... 68
13 Passagiersairbag ..................57
14 Handschoenenkastje ...........68
15 Stationair-toerentalregeling . 117
16 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 39
Verwarmbare achterruit ........42
17 Stekkerdoos .......................... 79
Aansteker .............................. 7918Verwarming en ventilatie ....101
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........103
19 Asbak .................................... 79
Bekerhouder ........................ 69
20 Centrale vergrendeling .........25
21 Alarmknipperlichten ..............97
22 Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................122
23 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............113
24 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................115
25 Stop-startsysteem ...............118
26 Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................126
27 Contactslot met stuurslot ....114
28 Stuurwiel instellen .................75
29 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 75
Cruisecontrol ......................126
30 Opbergvak ............................ 68
Instrumenten en bedieningsorganen75Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................75
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Informatiedisplays ........................90
Boordinformatie ........................... 91
Tripcomputer ................................ 92
Tachograaf ................................... 94Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 126.
Instrumenten en bedieningsorganen899Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 139.
Brandstofbesparingsmo‐
dus
ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 113.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank te laag is. Onmiddellijk bijt‐
anken 3 133.
Katalysator 3 121.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 144.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
Stop-startsysteem 3 118.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 95.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal 3 96.Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen 3 97.
Mistachterlicht
r brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 98.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 126.
92Instrumenten en bedieningsorganen
Bij het parkeren van de auto en/
of het openen van het bestuurdersportier: ■ Als de sleutel nog in het contact zit.
■ Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23,
Aan/Uit-knop 3 115.
■ Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 118.
■ Als de rijverlichting brandt.
Motoroliepeil Als het minimum motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt er gedurende
30 seconden na het starten van de motor een bericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Oliepeil controleren 3 139.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde weg
■ Gemiddelde snelheid
■ Afstand vóór onderhoudsbeurt 3 82
■ Klok 3 78, buitentemperatuur 3 78
■ Opgeslagen snelheid cruise control
en snelheidsbegrenzer 3 126
■ Brandstofverbruikcijfer
■ Bandenspanningswaarden 3 157
■ Storings- en informatieberichten
Brandstofverbruik
Geeft de hoeveelheid brandstof aan
die verbruikt is sinds de laatste reset.
De meting kan te allen tijde opnieuw
worden gestart door de knop inge‐
drukt te houden.
Gemiddeld verbruik
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
126Rijden en bediening
Druk op de toets Ø. De LED in de
toets brandt en er verschijnt een bij‐
behorend bericht op het Driver Infor‐
mation Center 3 90.
ESP® Plus
wordt weer ingeschakeld
door weer op de toets Ø te drukken.
De LED dooft in de toets. Bij de vol‐
gende keer inschakelen van het con‐
tact wordt ESP® Plus
ook weer inge‐
schakeld.
Wanneer de auto een snelheid van
50 km/u bereikt, wordt ESP® Plus
au‐
tomatisch opnieuw geactiveerd.
Storing Als het systeem een storing regis‐
treert, brandt controlelamp b 3 87 op
de instrumentengroep samen met F
3 86 en verschijnt er een bijbehorend
bericht op het Driver Information Cen‐ ter 3 90.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 91.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐
haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal werd bediend.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Controlelampen U en m 3 89.
Inschakelen
Schakelaar m indrukken, controle‐
lamp U licht groen op instrumenten‐
groep op.
Rijden en bediening127
Cruise control staat nu in de standby-stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt nu opge‐ slagen en gehandhaafd en het gas‐
pedaal kan worden losgelaten.
Controlelampje m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
een bijbehorend bericht verschijnt in
het driver information center.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. De opgeslagen snelheid
knippert op de instrumentengroep.
Na het loslaten van het gaspedaal
wordt opnieuw de opgeslagen snel‐
heid aangehouden.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
de ontsteking wordt uitgeschakeld.
Snelheid verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine stapjes worden verhoogd door scha‐
kelaar < ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met schakelaar
< opslaan.
Snelheid verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine stapjes worden verlaagd door scha‐
kelaar ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
128Rijden en bediening
Uitschakelen
Schakelaar § indrukken: cruisecon‐
trol wordt gedeactiveerd en de
groene controlelamp U dooft op het
instrumentenpaneel.
Automatisch uitschakelen: ■ Rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u,
■ Het rempedaal wordt ingetrapt,
■ Het koppelingspedaal wordt inge‐ trapt,
■ Keuzehendel in stand N.
De snelheid wordt opgeslagen en een
bijbehorend bericht verschijnt in het driver information center.
Opgeslagen snelheid hervatten
Schakelaar R bij een snelheid van
meer dan 30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel ho‐
ger dan de huidige snelheid is, trekt
de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Opgeslagen snelheid wissen
Schakelaar m indrukken: Groene
controlelampen U en m doven op de
instrumentengroep.
Snelheidsbegrenzer
cruisecontrol
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.Inschakelen
Schakelaar U indrukken, controle‐
lamp U licht geel op in de instrumen‐
tengroep.
De functie snelheidsbegrenzer cruise control staat nu in de standby-stand
en er verschijnt een bijbehorende
melding Driver Information Center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt opgesla‐ gen.
Rijden en bediening129
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan
worden gehandhaafd, bijv. op een
steile afdaling, knippert de maximum‐
snelheid in het driver information cen‐
ter.
Snelheidslimiet verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verhoogd door
schakelaar < ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd door
schakelaar ] ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door het weer‐
standspunt heen in te trappen. Gedu‐rende deze periode knippert de maxi‐
mumsnelheid in het driver information center.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Schakelaar § indrukken: De snel‐
heidsbegrenzer wordt gedeactiveerd
en de auto kan normaal worden be‐
stuurd.
De maximumsnelheid wordt opgesla‐ gen en een bijbehorend bericht ver‐schijnt in het driver information cen‐
ter.
Opnieuw activeren
Schakelaar R indrukken: de snel‐
heidsbegrenzerfunctie wordt op‐
nieuw geactiveerd.
Snelheidslimiet wissen
Schakelaar U indrukken: Gele con‐
trolelamp U in de instrumentengroep
dooft.Snelheidsbegrenzer
Maximumsnelheidsbegrenzer
Conform lokale of landelijke wetge‐
ving is de auto wellicht uitgerust met
een vaste maximumsnelheidsbe‐
grenzer die niet kan worden uitge‐
schakeld.
Indien aanwezig, zit er een label met
daarop de vaste maximumsnelheid
(90 tot 130 km/u) op het instrumen‐
tenbord naast het stuurwiel.
Om fysieke redenen kan de auto
bergafwaarts de maximumsnelheid
eventueel overschrijden.
Auto ook uitgerust met snelheidsbe‐
grenzer cruise control: de maximum‐
snelheid kan niet worden overschre‐
den door het gaspedaal stevig tot
voorbij het weerstandspunt in te trap‐ pen.
Snelheidsbegrenzer cruise control
3 126.