Page 31 of 329

Sleutels, portieren en ruiten29
Automatische hervergrendeling
na ontgrendeling Deze functie kan geconfigureerd wor‐
den om automatisch alle portieren, de
bagageruimte en de tankdop te ver‐
grendelen kort nadat u deze met de
afstandsbediening of elektronische
sleutel heeft ontgrendeld, vooropge‐
steld dat er geen portier openstaat.
U kunt het automatisch opnieuw ver‐
grendelen in- of uitschakelen in het
menu Instellingen , I Voertuig op het
Colour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
De instelling kan worden opgeslagen
voor de gebruikte afstandsbediening of elektronische sleutel 3 24.
Passief vergrendelen
Bij auto's met elektronisch sleutelsys‐ teem vergrendelt deze functie de auto
automatisch na enkele seconden als
er eerder een elektronische sleutel in de auto was herkend, alle portieren
daarna gesloten zijn en de elektroni‐
sche sleutel niet in het interieur blijft.Als de elektronische sleutel in de auto
blijft of het contact niet uit is, is passief
vergendelen niet toegestaan en klinkt er drie keer een waarschuwingssig‐
naal.
Als er twee of meer elektronische
sleutels in de auto's zijn geweest en
het contact één keer aan was, ver‐
grendelt de functie de auto als er
maar één elektronische sleutel uit de
auto wordt genomen.
Passief vergrendelen kan worden uit‐
geschakeld door bij een geopend por‐
tier gedurende enkele seconden op
c te drukken. Deze blijft uitgescha‐
keld totdat e wordt ingedrukt of het
contact wordt ingeschakeld.
U kunt het passief vergrendelen in- of uitschakelen in het menu Instellingen,
I Voertuig op het Colour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
De instelling kan worden opgeslagen
voor de gebruikte afstandsbediening of elektronische sleutel 3 24.Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Gebruik een sleutel of een passende
schroevendraaier en draai het kinder‐ slot in het achterportier in de horizon‐tale stand. Het portier kan niet van
binnen worden geopend. Om de func‐
tie te deactiveren, draait u het kinder‐
slot in de verticale stand.
Page 41 of 329

Sleutels, portieren en ruiten39
Elektrisch inklappen
Zet de knop op o en duw de drukknop
c daarna omlaag. Beide buitenspie‐
gels klappen nu in.
Druk nogmaals op de knop - beide
buitenspiegels keren nu terug naar de oorspronkelijke stand.
Wanneer u een elektrisch ingeklapte
spiegel met de hand uitklapt, wordt
door het omlaag duwen van de knop
alleen de andere spiegel elektrisch
uitgeklapt.
Inklapbare spiegels met
afstandsbediening Deze functie werkt alleen als de auto
is uitgerust met geheugen voor elek‐
trisch bediende stoel.
Druk na het vergrendelen nogmaals
op toets e gedurende één seconde
om de spiegels in te klappen.
Druk na het ontgrendelen nogmaals
op toets c gedurende één seconde
om de spiegels uit te klappen.
Door deze gedurende drie seconden
in te drukken wordt de ruitbediening
geactiveerd. Elektrisch bediende rui‐
ten 3 41. Zonnedak 3 44.
Als de spiegels met de toets op het
bestuurdersportier ingeklapt zijn, dan kunt u deze niet uitklappen door toets
c in te drukken.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
De instellingen worden automatisch
opgeslagen voor de sleutel die wordt
gebruikt 3 24.
Page 42 of 329
40Sleutels, portieren en ruitenVerwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De LED in de toets geeft aan dat het
systeem geactiveerd is.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Automatische dimfunctie
Verblinding door achterliggers 's
nachts wordt automatisch tegenge‐
gaan door beide buitenspiegels te
dimmen.
Parkeerhulp
Bij spiegels met een standgeheugen, wordt de buitenspiegel aan de passa‐
gierskant als hulpmiddel bij het par‐
keren automatisch op de achterban‐
den gericht zodra u de achteruitver‐
snelling inschakelt, behalve wanneer
een aanhanger is aangekoppeld.
Geheugenplaats 3 52.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 126.Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Page 56 of 329

54Stoelen, veiligheidssystemen
Geheugenstanden met knoppen 1 en
2 opslaan
■ Zet de bestuurdersstoel en daarna de buitenspiegels in de gewenste
stand.
■ Houd de knop MEM en de knop 1
tegelijkertijd ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
■ Herhaal de stappen voor een tweede bestuurder met toets 2.
Geheugenstanden opvragen
Houd toets 1 of 2 ingedrukt totdat de
opgeslagen stoel- en buitenspiegel‐ standen zijn bereikt. Als de toets tij‐
dens het bewegen van de stoel wordt losgelaten, wordt het opvragen gean‐ nuleerd.
Standen met de handzender opslaan
De huidige stand van de bestuurders‐
stoel en de buitenspiegels worden
elke keer bij het uitschakelen van de
sleutel door de handzender opgesla‐
gen. Deze opgeslagen standen zijn
onafhankelijk van de geheugenstan‐
den die onder de knoppen 1 of 2 zijn
opgeslagen, zie bovenstaand.
De opgeslagen standen worden au‐
tomatisch opgevraagd door het ont‐ grendelen en openen van het be‐
stuurdersportier met de in het geheu‐ gen opgeslagen handzender. Als het
portier al open is, druk dan op de knop
c op de handzender op het opvragen
te activeren.
U beëindigt het opvragen van de
standen met een van de knoppen
voor het geheugen, de elektrisch ver‐ stelbare spiegels of stoelen.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Uitstaphulp
Voor comfortabel uitstappen beweegt
de elektrisch verstelbare bestuur‐
dersstoel bij een stilstaande auto
naar achteren. Activeer deze functie
door het contact uit te schakelen, de
sleutel uit het contactslot te trekken
en het bestuurdersportier te openen.
Als het portier al open is, schakel dan het contact uit om het opvragen te ac‐ tiveren.
U beëindigt het opvragen van de
standen met een van de knoppen
voor het geheugen of de elektrisch
verstelbare stoelen.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Page 57 of 329

Stoelen, veiligheidssystemen55
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Beveiligingsfunctie
Als de bestuurdersstoel in de bewe‐
ging op weerstand stuit, kan het op‐
vragen stoppen. Houd de verstelknop
van de betreffende elektrisch verstel‐ bare stoel voor de geheugenoptie na
het verwijderen van de blokkering ge‐
durende twee seconden ingedrukt.
Probeer de geheugenstand weer op
te vragen. Raadpleeg een werkplaats als het opvragen niet werkt.
Overbelasting
Wordt de stoelverstelling elektrisch
overbelast, dan wordt de stroomvoor‐
ziening automatisch enige tijd onder‐
broken.
Let op
Na een ongeluk waarin de airbags
zijn geactiveerd, worden de opge‐
slagen instellingen van elke positiek‐
nop uitgeschakeld.Armsteun
Druk op de toets en klap de armsteun
omhoog. Onder de armsteun zit een
opbergruimte.
Randapparatuur, zie handleiding In‐
fotainmentsysteem.
Verwarming
Afhankelijk van de gewenste verwar‐
ming, toets ß van de desbetreffende
stoel een of meerdere malen indruk‐
ken. De controlelamp in de toets geeft
de status aan.
Langdurig gebruik van de hoogste in‐ stelling wordt afgeraden voor perso‐
nen met een gevoelige huid.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stop-startsysteem 3 162.
Page 90 of 329
88Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................88
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................97
Informatiedisplays ......................114
Boordinformatie ......................... 123
Persoonlijke instellingen ............126Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het Infotainmentsys‐
teem en een aangesloten mobiele te‐
lefoon bedienen met de knoppen op
het stuurwiel.
Driver Information Center 3 114.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 180.
Nadere informatie vindt u in de
infotainment-handleiding.
Page 93 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen91
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
laaghoge
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
hoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Regensensorfunctie kan worden ge‐
activeerd of gedeactiveerd in de Per‐
soonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt een
paar slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐ systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Page 94 of 329
92Instrumenten en bedieningsorganenWis-/wasinstallatie
achterruit
Duw de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
bovenste stand=continue werkingonderste stand=onderbroken
werkingmiddenstand=uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐ spoten en de ruitenwisser maakt een
paar slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.