WAARSCHUWING
Dit systeem is enkel bedoeld om de bestuurder te helpen bij het controleren van het
gedeelte aan de achterkant van de auto alvorens van rijbaan te veranderen.
Controleer altijd visueel het gebied rondom de auto alvorens van rijbaan te
veranderen. Als gevolg van de diverse beperkingen ten aanzien van de werking van
het rijbaanveranderingcontrolesysteem, is het mogelijk dat het RVM
waarschuwingsindikatielampje niet gaat branden of vertraagd gaat branden, alhoewel
zich een ander voertuig op een naastgelegen rijbaan bevindt. Vertrouw niet uitsluitend
op dit systeem en controleer altijd visueel het gebied rondom de auto.
OPMERKING
lHet rijbaanveranderingcontrolesysteem functioneert wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan:
lHet contact op ON wordt gezet.lDe RVM schakelaar is ingedrukt en het RVM indikatielampje (groen) in de
instrumentengroep brandt.
lDe rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
lHet rijbaanveranderingcontrolesysteem werkt niet onder de volgende
omstandigheden:
lDe rijsnelheid tot beneden 30 km/h is teruggevallen, alhoewel het RVM
indikatielampje (groen) brandt.
lDe keuzehendel in de achteruit (R) is gezet en de auto achteruit rijdt.
4-146
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
OPMERKING
lIn de volgende gevallen laat het systeem het RVM waarschuwingslampje (oranje) in
de instrumentengroep branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Als
het RVM waarschuwingslampje (oranje) blijft branden, het systeem zo spoedig
mogelijk door een officiële Mazda dealer laten inspecteren:
lEr is een defect in het systeem, inclusief het RVM waarschuwingsindikatielampje,
opgespoord.
lDe positie van een radarsensor is beduidend veranderd. De richting waarin de
radarsensors gericht zijn is van fabriekswege afgesteld en is specifiek voor de
installatiecondities van elke auto zodat naderende voertuigen correct opgespoord
kunnen worden. Als de richting van een radarsensor om een bepaalde reden
afwijkt, dient deze opnieuw afgesteld te worden.
lGrote hoeveelheden sneeuw of ijs bevinden zich op de achterbumper nabij de
radarsensors.
lRijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.lDe temperatuur rondom de radarsensors wordt buitengewoon hoog wanneer er met
de auto gedurende langere tijd bij hete weersomstandigheden bergop gereden
wordt.
lDe accuspanning is laag.
lDe opsporingscapaciteit van de radarsensors is beperkt. In de volgende gevallen kan
de opsporingscapaciteit van het rijbaanveranderingcontrolesysteem afnemen en niet
normaal functioneren:
lDe achterbumper bij een radarsensor is vervormd.lSneeuw, ijs of modder heeft zich vastgezet op het gedeelte nabij een radarsensor op
de achterbumper.
lOnder bepaalde weersomstandigheden, zoals bij regen, sneeuw of mist.
lVoor de radarsensors kan het onmogelijk of moeilijk zijn het volgende op te sporen:
lKleine, tweewielige voertuigen, fietsen, voetgangers en stilstaande objecten op of
langs de kant van de weg.
lVoertuigen met carrosserievormen die de radarsignalen niet reflecteren, zoals
ongeladen lage aanhangwagens en sportauto's.
lEen voertuig bevindt zich in het opsporingsgebied op een naastgelegen rijbaan aan
de achterzijde, maar nadert niet. Het systeem maakt bepalingen gebaseerd op de
radardetectiegegevens van naderende voertuigen.
lEen ander voertuig rijdt gedurende langere tijd met dezelfde snelheid naast de auto.lVoertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.lEen ander voertuig dat uw auto probeert te passeren bevindt zich op een
naastgelegen rijbaan.
lEr bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijbaan die buitengewoon breed
is. Het radarsensordetectiegebied is ingesteld overeenkomstig de rijbaanbreedte van
algemene snelwegen.
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
4-147
OPMERKING
lIn de volgende gevallen is het mogelijk dat het RVM waarschuwingsindikatielampje
en de waarschuwingszoemer niet geactiveerd worden of dat de activering ervan
vertraagd wordt:
lEen ander voertuig komt vanaf een rijbaan twee rijbanen verderop op de
naastgelegen rijbaan.
lBij het rijden op een steile helling.lBij het rijden over een bergpas.lWanneer de draaicirkel klein is (maken van scherpe bochten, op rotondes of
kruisingen).
lWanneer er een verschil in hoogte is tussen de rijbanen.lOnmiddellijk nadat dit systeem is ingeschakeld.
lAls de breedte van de rijbanen bijzonder smal is, is het mogelijk dat een voertuig op
een naastgelegen rijbaan twee rijbanen verderop opgespoord wordt. Het
radarsensordetectiegebied is ingesteld overeenkomstig de rijbaanbreedte van
algemene snelwegen.
4-148
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
OPMERKING
lHet is mogelijk dat het RVM waarschuwingsindikatielampje gaat branden voor
stilstaande objecten op of langs de kant van de weg, zoals vangrails, tunnels en
zijmuren.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van
tunnels, afritten.
lAls een aanhangwagen wordt getrokken of een voertuigdrager aan de achterzijde van
de auto is aangebracht, bestaat de kans dat het rijbaanveranderingcontrolesysteem niet
correct functioneert omdat de radaruitstraling gehinderd wordt. Schakel het
rijbaanveranderingcontrolesysteem uit.
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
4-149
qRVM waarschuwingsindikatielampje
Het rijbaanveranderingcontrolesysteem waarschuwt de bestuurder voor de aanwezigheid
van een ander voertuig op een naastgelegen rijbaan met behulp van de RVM
waarschuwingsindikatielampjes en de waarschuwingszoemer wanneer het systeem
operationeel is.
RVM waarschuwingsindikatielampje
De RVM waarschuwingsindikatielampjes zijn ingebouwd in de linker en rechter
buitenspiegels. Het waarschuwingsindikatielampje gaat branden wanneer een voertuig dat
op een naastgelegen rijbaan van achteren nadert wordt opgemerkt. Een
waarschuwingsindikatielampje knippert wanneer de richtingaanwijzerhendel bediend
wordt naar de kant waar het RVM waarschuwingsindikatielampje brandt om de bestuurder
te attenderen.
Annuleringsfunctie van verlichtingsdimmer
Normaal, wanneer de koplampschakelaar in de stand
ofwordt gezet, wordt de
helderheid van de RVM waarschuwingsindikatielampjes gedimd wanneer deze gaan
branden.
Bij het rijden op besneeuwde wegen of in mist waar de helderheid van de omgeving een
RVM waarschuwingsindikatielampje moeilijk zichtbaar maken wanneer dit gedimd is,
wordt door het volledig rechtsom draaien van de instrumentenpaneelverlichtingsknop de
dimfunctie uitgeschakeld en wordt de helderheid van de RVM
waarschuwingsindikatielampjes weer op volle helderheid ingesteld.
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
4-150
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
qRVM schakelaar
Wanneer de schakelaar wordt ingedrukt,
wordt het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
gebruiksklaar en het RVM indikatielampje
(groen) gaat branden op het
instrumentenpaneel. Wanneer de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
wordt het systeem uitgeschakeld en gaat
het RVM indikatielampje (groen) uit.
OPMERKING
lWanneer het contact wordt uitgezet,
wordt de toestand aangehouden die
bestond alvorens het contact werd
uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld het
contact wordt uitgeschakeld terwijl
het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
gebruiksklaar is, zal het systeem
gebruiksklaar zijn wanneer het
contact de volgende keer op ON
gezet wordt.
lAls de accu wordt losgekoppeld of
een zekering wordt vervangen, zal
het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
uitgeschakeld worden. Druk op de
RVM schakelaar om dit systeem in te
schakelen.
qOnderhoud van de radarsensors
De radarsensors voor het
rijbaanveranderingcontrolesysteem zijn
aangebracht binnen in de achterbumper,
één aan de linkerzijde en één aan de
rechterzijde.
Radarsensors
Het oppervlak van de achterbumper nabij
de radarsensors dient altijd schoon te zijn
zodat het
rijbaanveranderingcontrolesysteem correct
kan functioneren. Breng geen stickers of
dergelijke voorwerpen op de
achterbumper aan.
Zie Verzorging van de carrosserie op
pagina 6-69.
OPMERKING
Raadpleeg een officiële Mazda dealer
voor reparatie en vervanging van de
radarsensors, of reparatie, vernieuwing
of spuiten van de achterbumper nabij
een radarsensor.
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
4-151
Wanneer het lampje knippert
Het lampje knippert als er een defect in
het i-stop systeem is. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur.
qAls het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
(RVM) waarschuwingslampje (oranje)
gaat branden
í
Het lampje blijft branden als het systeem
defect is. Raadpleeg een officiële Mazda
dealer.
OPMERKING
Dit waarschuwingslampje kan gaan
branden als resultaat van een tijdelijke
vermindering in de gevoeligheid van de
radarsensor als gevolg van slecht weer
of vuil op het bumperoppervlak. Dit
duidt echter niet op een defect.
qAls het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) waarschuwingslampje (oranje) gaat
knipperen
í
lHet waarschuwingslampje gaat
knipperen als het systeem defect is.
Laat uw auto bij een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur controleren.
lHet LDWS werkt niet wanneer het
waarschuwingslampje knippert.
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
7-41íBepaalde modellen.
qBuitentemperatuurwaarschuwingszoemerí
Waarschuwt de bestuurder voor de
mogelijkheid van gladde wegen wanneer
de buitentemperatuur laag is.
Als de buitentemperatuur lager is dan
ongeveer 4 °C, wordt er eenmaal een
pieptoon gegeven en gaat de
buitentemperatuurdisplay gedurende
ongeveer tien seconden knipperen.
(pagina 4-29)
qRijbaanveranderingcontrolesysteem
(RVM) waarschuwingszoemerí
De waarschuwingszoemer wordt op
hetzelfde moment geactiveerd als dat het
RVM waarschuwingsindikatielampje
begint te knipperen om de bestuurder te
attenderen.
OPMERKING
Een gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het
geluidsvolume van de
waarschuwingszoemer. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina 9-13.
qRijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) waarschuwingsgeluidí
Als terwijl het systeem in werking is
bepaald wordt dat de auto op het punt
staat de rijstrook te verlaten, wordt er een
waarschuwingsgeluid gegeven.
OPMERKING
lHet volume van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
lHet type van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
qWaarschuwingszoemer voor
elektronisch stuurslotí
De waarschuwingszoemer klinkt als het
stuurwiel niet ontgrendeld wordt nadat de
startdrukknop is ingedrukt. (pagina 4-2)
q120 km/h waarschuwingszoemerí
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 120
km/h, klinkt er gedurende 5 seconden een
pieptoon.
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
7-55íBepaalde modellen.