UW SLEUTELS
Uw auto werkt met een startcontact
zonder sleutel. Dit systeem bestaat uit
een sleutelhouder met afstandsbedie-
ning en Keyless Ignition Node (KIN).
Functie Keyless EnterNGo™
Deze auto is uitgerust met de functie
Keyless EnterNGo™ (raadpleeg de
paragraaf "Keyless Enter-N-Go" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor meer
informatie hierover).
KEYLESS IGNITION NODE
(KIN) (Starten zonder
sleutel)
Met deze functie kan de bestuurder de
contactschakelaar bedienen door op
een knop te drukken, zolang de af-
standsbediening zich in het passa-
gierscompartiment bevindt.
Keyless Ignition Node (KIN) kan in
vier standen worden gezet. Drie van
deze standen worden aangeduid door
een label en door een lampje dat gaat
branden wanneer de stand is gekozen.
Deze drie standen zijn OFF, ACC enON/RUN. De vierde stand is START.
Tijdens het starten gaat het lampje
RUN branden.
OPMERKING: Wanneer de con-
tactschakelaar na het indrukken
van een toets niet reageert, is de
batterij van de afstandsbediening
(sleutelhouder) mogelijk bijna
leeg of leeg. Als dit het geval is, kan
de contactschakelaar ook op een
andere manier worden bediend.
Druk de voorzijde (zijde tegenover
de noodsleutel) van de sleutelhou-
der tegen de knop ENGINE
START/STOP (Motor aan/uit) om
de contactschakelaar te bedienen.
SLEUTELHOUDER
De sleutelhouder bevat ook de af-
standsbediening en de noodsleutel,
die in de achterzijde van de sleutel-
houder is ondergebracht.
Met de noodsleutel kunnen de portie-
ren worden geopend wanneer de accu
van de auto of de batterij van de sleu-
telhouder leeg is. Met de noodsleutel
kan ook het handschoenenkastje wor-
den afgesloten. U kunt de noodsleutel
bij u houden als iemand anders de
auto voor u parkeert.
U verwijdert de noodsleutel uit de
sleutelhouder door de mechanische
vergrendeling aan de achterzijde van
de houder met uw duim opzij te schui-
ven en de sleutel vervolgens met uw
andere hand uit de houder te trekken.
Keyless Ignition Node (KIN)
1 — OFF
2 — ACC (ACCESSOIRESTAND)
3 — ON/RUN
Noodsleutel verwijderen
12
OPMERKING: Als de Sentry
Key® startonderbreker moet wor-
den gerepareerd, dient u alle sleu-
telhouders van de auto mee te
brengen naar de erkende dealer.
SLEUTELS LATEN
PROGRAMMEREN
Sleutelhouders of afstandsbedienin-
gen kunnen worden geprogrammeerd
door een erkende dealer.
ALGEMENE INFORMATIE
Sentry Key® werkt op een draaggolf-
frequentie van 433,92 MHz. De start-
onderbreker Sentry Key® wordt ge-
bruikt in de volgende Europese
landen waarvoor richtlijn 1999/5/EG
geldt: België, Denemarken, Duits-
land, Finland, Frankrijk, Grieken-
land, GrootBrittannië, Hongarije,
Ierland, Italië, Joegoslavië, Luxem-
burg, Nederland, Noorwegen, Oos-
tenrijk, Polen, Portugal, Roemenië,
Rusland, Slovenië, Spanje, Tsjechië,
Zweden en Zwitserland.De werking moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
De apparatuur mag geen schade-
lijke interferentie veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ont- vangen interferentie tolereren, ook
interferentie die mogelijk een onge-
wenste werking veroorzaakt.
ALARMSYSTEEM
Het alarmsysteem bewaakt de portie-
ren, de motorkap en de bagageruimte
tegen ongeoorloofd openen en de
Start/Stop-knop van Keyless Enter-
NGo™ tegen onbevoegd gebruik. Als
het alarmsysteem is ingeschakeld, zijn
de schakelaars van de portiersloten en
het kofferdeksel in het interieur uitge-
schakeld. Wanneer het alarm afgaat,
geeft het alarmsysteem de volgende
geluids- en lichtsignalen: de claxon
klinkt, de parkeerlichten en/of rich-
tingaanwijzers knipperen en het con-
trolelampje van het beveiligingssys-
teem in de instrumentengroep
knippert. ALARM OPNIEUW
INSCHAKELEN
Als het alarm afgaat en er geen actie
wordt ondernomen om het alarm te
uit te schakelen, schakelt het alarm-
systeem de claxon na 29 seconden uit.
Na nog eens 31 seconden worden ook
alle lichtsignalen uitgeschakeld,
waarna het alarmsysteem zichzelf
weer activeert.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen om het alarmsys-
teem in te schakelen:
1. Zorg ervoor dat de contactschake-
laar in de stand "OFF" staat. (Raad-
pleeg de paragraaf "Startprocedures"
in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de vol-
gende manieren af:
Druk op LOCK op de portierver-
grendelingsschakelaar in het interieur
terwijl de bestuurders- en/of passa-
giersportier is geopend.
15
Druk op de vergrendelknop op de
Passive Entry-handgreep aan de bui-
tenzijde, terwijl een geldige sleutel-
houder zich ook aan buitenzijde be-
vindt (raadpleeg de paragraaf
"Keyless EnterNGo™" in het
hoofdstuk "Uw auto" voor meer in-
formatie hierover).
Druk op vergrendelknop op de af-
standsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portie-
ren.
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op deafstandsbediening.
Pak de Passive Entry Unlock- portiergreep vast (raadpleeg de pa-
ragraaf "Keyless EnterNGo™" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor meer
informatie hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de
Start/Stop-knop van Keyless EnterNGo™ (hiertoe dient mini-
maal één geldige sleutelhouder in
de auto aanwezig te zijn).
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet wor- den in- of uitgeschakeld via de
slotcilinder van het bestuur-
dersportier of de bagageruimte-
knop op de afstandsbediening.
Als het alarmsysteem is geacti- veerd, kunt u de portieren niet
ontgrendelen met de portierver-
grendelingsschakelaars in het
interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw
auto te beveiligen, maar er zijn om-
standigheden die een ongewenst
alarm veroorzaken. Als een van de
eerder beschreven procedures voor
het inschakelen van het alarm is uit-
gevoerd, zal het alarmsysteem worden
ingeschakeld, ongeacht of u zich in de
auto bevindt. Wanneer u dan in de
auto blijft zitten en vervolgens een
portier opent, gaat het alarm af. Als
deze situatie zich voordoet, schakel
dan het alarmsysteem uit. Wanneer het alarmsysteem is geacti-
veerd en de accu wordt losgekoppeld,
blijft het alarmsysteem actief nadat
de accu weer is aangesloten; de bui-
tenlampen knipperen en de claxon
geeft een geluidsignaal. Als deze situ-
atie zich voordoet, schakel dan het
alarmsysteem uit.
PREMIUM
BEVEILIGINGSSYSTEEM
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het premium beveiligingssysteem be-
waakt de portieren, motorkapver-
grendeling en achterklep van de auto
tegen toegang door onbevoegden en
de contactschakelaar tegen onbe-
voegd gebruik. Het systeem maakt te-
vens gebruik van een inbraaksensor
met dubbele functie en een voertuig-
kantelsensor. De inbraaksensor be-
waakt tegen beweging in het interieur
van de auto. De voertuigkantelsensor
bewaakt de auto tegen kantelbewe-
gingen (wegslepen, wielen verwijde-
ren, veerbootvervoer, enz.).
16
In het geval dat het alarm om welke
reden dan ook afgaat, gaan de kop-
lampen branden en gaan de richting-
aanwijzers en zijknipperlichten knip-
peren gedurende 34 seconden. Het
systeem herhaalt deze procedure bij
maximaal 8 inbraakpogingen in alle
standen (portier open, beweging, mo-
torkap open, etc.), voordat het sys-
teem weer moet worden geactiveerd.
Aan het einde van elke activeringsge-
beurtenis knipperen de lichten gedu-
rende 26 seconden.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen voor het inschake-
len van het alarmsysteem:
1. Zorg ervoor dat de contactschake-
laar in de stand "OFF" staat. (Raad-
pleeg de paragraaf "Startprocedures"
in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de vol-
gende manieren af:
Druk op LOCK op de portierver-
grendelingsschakelaar in het interieur
terwijl de bestuurders- en/of passa-
giersportier is geopend. Druk op de vergrendelknop op de
Passive Entry-handgreep aan de bui-
tenzijde, terwijl een geldige sleutel-
houder zich ook aan buitenzijde be-
vindt (raadpleeg de paragraaf
"Keyless EnterNGo™" in het
hoofdstuk "Uw auto" voor meer in-
formatie hierover).
Druk op vergrendelknop op de af-
standsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portie-
ren.
OPMERKING:
Nadat het alarmsysteem is inge-
schakeld, blijft het ingeschakeld
totdat u het uitschakelt door een
van de beschreven uitschakel-
methoden te volgen. Als de elek-
trische voeding wegvalt nadat
het alarmsysteem is ingescha-
keld, moet u het systeem uit-
schakelen nadat de voeding is
hersteld om te voorkomen dat
het alarm afgaat.
De ultrasone inbraaksensor (be- wegingsdetector) bewaakt uw
auto actief elke keer wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Indien gewenst kan de ultrasone
sensor en de voertuigkantelsen-
sor worden uitgeschakeld wan-
neer het alarmsysteem wordt in-
geschakeld. Om dit te doen,
drukt u drie keer op de vergren-
delknop van de afstandsbedie-
ning binnen 5 seconden nadat
het systeem is ingeschakeld (ter-
wijl het indicatielampje van
alarmsysteem snel knippert).
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op de afstandsbediening.
Pak de Passive Entry Unlock- portiergreep vast, terwijl er zich
ook een sleutelhouder aan de bui-
tenzijde bevindt (raadpleeg
"Keyless EnterNGo™" in "Uw
auto" voor meer informatie
hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de
Start/Stop-knop van Keyless
17
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bestuurders moeten zich bewust zijn van voetgangers. Let altijd op
voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen en obstakels. U bent ver-
antwoordelijk voor de veiligheid
en dient uw aandacht voortdu-
rend op de omgeving te richten.
Anders bestaat er een risico op
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
GEAVANCEERD AUTOGOR-
DELWAARSCHUWINGS-
SYSTEEM (BeltAlert®)
BeltAlert® is een voorziening die de
bestuurder en voorpassagier (voor be-
paalde uitvoeringen/landen met
BeltAlert® voor de voorpassagier) er-
aan herinnert de veiligheidsgordel om
te doen. Deze voorziening is altijd ac-
tief wanneer het contact is ingescha-
keld. Als de veiligheidsgordel van de
bestuurder of voorpassagier niet is
vastgegespt, gaat het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels
branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt. De BeltAlert® waarschuwingscyclus
begint wanneer de auto een snelheid
van meer dan 8 km/u bereikt: het
waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels knippert en er klinkt een
geluidssignaal met tussenpozen. Wan-
neer de cyclus is gestart, wordt deze
volledig afgewerkt of gestopt wanneer
de desbetreffende veiligheidsgordels
zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is
voltooid, blijft het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels
branden totdat de desbetreffende vei-
ligheidsgordels zijn vastgegespt. De
bestuurder behoort alle overige inzit-
tenden erop te wijzen hun veiligheids-
gordels vast te gespen. Als een veilig-
heidsgordel vóór niet is vastgegespt
bij een snelheid hoger dan 8 km/u,
geeft BeltAlert® zowel een geluidssig-
naal als een visuele aanduiding weer.
BeltAlert® voor de voorstoel aan pas-
sagierszijde is niet actief wanneer er
niemand in de stoel zit. BeltAlert®
kan worden geactiveerd wanneer zich
op de voorstoel aan passagierszijde
een dier of zwaar voorwerp bevindt of
wanneer de stoel is neergeklapt (voor
bepaalde uitvoeringen/landen). Hetwordt aanbevolen huisdieren aange-
lijnd, of in een met de veiligheidsgor-
dels bevestigde reismand, op de ach-
terbank te vervoeren en bagage goed
op te bergen.
BeltAlert® kan door uw erkende dea-
ler worden in- en uitgeschakeld.
LANCIA raadt het uitschakelen van
BeltAlert® af.
OPMERKING:
Ook als BeltAlert®
is uitgeschakeld, blijft het waar-
schuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden zolang de be-
stuurdersgordel of de gordel van de
voorpassagier (voor uitvoeringen/
landen met BeltAlert®) niet zijn
vastgegespt.
VEILIGHEIDSGORDELS
EN ZWANGERSCHAP
Vrouwen die in verwachting zijn die-
nen altijd de veiligheidsgordel te dra-
gen. Dit biedt de beste bescherming
voor zowel de aanstaande moeder als
de nog ongeboren baby.
Zwangere vrouwen dienen het heup-
gedeelte van de gordel laag over het
middel en zo strak mogelijk over de
40
Het systeem zal uw opdrachten het best
begrijpen als de ramen gesloten zijn en
de ventilator van de verwarming/
airconditioning in een lage stand staat.Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
Druk op de Uconnect™ Voice
Command-toets
en zeg "Help"
om de beschikbare opdrachten te be-
luisteren. U hoort de beschikbare op-
drachten voor het scherm dat op dat
moment wordt weergegeven.
Natuurlijke spraak
Hierdoor kan de gebruiker opdrachten
in delen of als complete zinnen uitspre-
ken. Het systeem filtert bepaalde uit-
spraken en geluiden als "ah" en "eh".
Het systeem verwerkt bepaalde stop-
woorden zoals "I would like to" (Ik wil).Het systeem verwerkt meerdere in-
puts in dezelfde frase of zin zoals
"make a phone call" (bellen) en "to
Kelly Smith" (met Kelly Smith). Bij
meerdere inputs in dezelfde frase of
zin identificeert het systeem het on-
derwerp of de context en levert het de bijbehorende vervolgvraag, zoals
"Who do you want to call?" (Wie wilt
u bellen?), indien een telefoongesprek
werd aangevraagd, maar de speci-
fieke naam niet werd herkend.
Het systeem maakt gebruik van een
continue dialoog. Wanneer het systeem
meer informatie van de gebruiker nodig
heeft, stelt het een vraag waarop de
gebruiker kan antwoorden zonder de
Uconnect™ Voice Command-toets
in te drukken.
Spraakbedieningsopdrach-
ten van Uconnect™
Het Uconnect™ spraakbedienings-
systeem begrijpt twee soorten op-
drachten. De algemene opdrachten
zijn altijd beschikbaar. Lokale op-
drachten zijn beschikbaar als de on-
dersteunde radiomodus actief is.
Start een dialoog door op de
Uconnect™ Voice Command-toetste drukken.
Het volume wijzigen
1. Start een dialoog door op de Voice
Command-toets
te drukken. 2. Spreek een opdracht in (bijvoor-
beeld "Help").
3. Gebruik de draaiknop ON/OFF
VOLUME om het volume in te stellen
op een aangenaam niveau terwijl het
spraakbedieningssysteem spreekt.
Let op: het volume voor het spraakbe-
dieningssysteem wordt apart inge-
steld van het audiosysteem.
Een spraakbedieningssessie
starten in modus radio/cd-speler
In deze modus kunt u de volgende
opdrachten inspreken:
OPMERKING:
Wanneer er geen
gesprek actief is, kunnen de op-
drachten vanuit elk scherm worden
ingesproken na het indrukken van
de Uconnect™ Voice Command-
toets
.
Disc
Om naar de diskmodus te schakelen
zegt u "Change source to Disc" (Wij-
zig bron in disk). Deze opdracht kan
in elke modus en bij alle schermen
worden gegeven:
"Nummer" (#) (als u een ander nummer wilt kiezen)
105
stand ON/RUN of ACC staat. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.
Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand, voorbij de inter-
valstand voor langzame wisbewegin-
gen of naar de tweede klikstand voor-
bij de intervalstand voor snelle
wisbewegingen.LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneeru door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Laat bij winters weer de ruiten- wissers eerst in hun beginstand
terugkeren voordat u de motor
afzet en zorg dat de ruitenwissers
zijn uitgeschakeld. Als de ruiten-
wissers ingeschakeld blijven,
vriezen de ruitenwissers aan de
voorruit vast en kan de ruitenwis-
sermotor beschadigd raken wan-
neer de motor weer wordt gestart.
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een
variabel interval te laten wissen.
Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand en kies vervolgens
het gewenste interval met het uiteinde van de hendel. Er zijn vijf verschil-
lende intervallen, van 1 seconde tot
ca.18 seconden. De intervallen wor-
den twee keer zo lang wanneer de
snelheid van de auto 16 km/u of lager
is.
MIST-FUNCTIE
Draai het uiteinde van de hendel naar
de stand MIST voor één wisbeweging
om de ruit schoon te vegen. De wisbe-
wegingen stoppen pas als u de multi-
functionele hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
het sproeien nodig is.
Bediening van ruitenwissers/-
sproeiers
134
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL1 — Luchtrooster7 — Schakelaar ESP uit13 — Knop Engine Start/Stop (motor
aan/uit)
2 — Instrumentengroep 8 —
Toetsen Uconnect Touch™ systeem
14 —
Ontgrendelknop voor bagageruimte
3 — Schakelaar waarschuwingsknip-
perlichten9 — Sleuf voor SD-geheugenkaart 15 — Dimschakelaars
4 — Uconnect Touch™ systeem 10 — Aansluitcontact 16 — Motorkapontgrendeling
5 — Toetsen klimaatregeling 11 — Sleuf voor cd/dvd17 — Koplampschakelaar
6 — Handschoenenkastje 12 — Opbergvak18 — Analoge klok
182