Het systeem zal uw opdrachten het best
begrijpen als de ramen gesloten zijn en
de ventilator van de verwarming/
airconditioning in een lage stand staat.Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
Druk op de Uconnect™ Voice
Command-toets
en zeg "Help"
om de beschikbare opdrachten te be-
luisteren. U hoort de beschikbare op-
drachten voor het scherm dat op dat
moment wordt weergegeven.
Natuurlijke spraak
Hierdoor kan de gebruiker opdrachten
in delen of als complete zinnen uitspre-
ken. Het systeem filtert bepaalde uit-
spraken en geluiden als "ah" en "eh".
Het systeem verwerkt bepaalde stop-
woorden zoals "I would like to" (Ik wil).Het systeem verwerkt meerdere in-
puts in dezelfde frase of zin zoals
"make a phone call" (bellen) en "to
Kelly Smith" (met Kelly Smith). Bij
meerdere inputs in dezelfde frase of
zin identificeert het systeem het on-
derwerp of de context en levert het de bijbehorende vervolgvraag, zoals
"Who do you want to call?" (Wie wilt
u bellen?), indien een telefoongesprek
werd aangevraagd, maar de speci-
fieke naam niet werd herkend.
Het systeem maakt gebruik van een
continue dialoog. Wanneer het systeem
meer informatie van de gebruiker nodig
heeft, stelt het een vraag waarop de
gebruiker kan antwoorden zonder de
Uconnect™ Voice Command-toets
in te drukken.
Spraakbedieningsopdrach-
ten van Uconnect™
Het Uconnect™ spraakbedienings-
systeem begrijpt twee soorten op-
drachten. De algemene opdrachten
zijn altijd beschikbaar. Lokale op-
drachten zijn beschikbaar als de on-
dersteunde radiomodus actief is.
Start een dialoog door op de
Uconnect™ Voice Command-toetste drukken.
Het volume wijzigen
1. Start een dialoog door op de Voice
Command-toets
te drukken. 2. Spreek een opdracht in (bijvoor-
beeld "Help").
3. Gebruik de draaiknop ON/OFF
VOLUME om het volume in te stellen
op een aangenaam niveau terwijl het
spraakbedieningssysteem spreekt.
Let op: het volume voor het spraakbe-
dieningssysteem wordt apart inge-
steld van het audiosysteem.
Een spraakbedieningssessie
starten in modus radio/cd-speler
In deze modus kunt u de volgende
opdrachten inspreken:
OPMERKING:
Wanneer er geen
gesprek actief is, kunnen de op-
drachten vanuit elk scherm worden
ingesproken na het indrukken van
de Uconnect™ Voice Command-
toets
.
Disc
Om naar de diskmodus te schakelen
zegt u "Change source to Disc" (Wij-
zig bron in disk). Deze opdracht kan
in elke modus en bij alle schermen
worden gegeven:
"Nummer" (#) (als u een ander nummer wilt kiezen)
105
op schade aan de aircocompressor tot
een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Als zijramen bestaan, verhoog dan het
aanjagertoerental. Vooral bij zacht
maar regenachtig of vochtig weer is de
kans groot dat de autoruiten aan de
binnenzijde beslaan.OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in
de recirculatiestand wanneer de
airco is uitgeschakeld, omdat
anders de ruiten kunnen be-
slaan.
De automatische temperatuur- regeling past automatisch de in-
stellingen van de klimaatrege-
ling aan om het beslaan van de
voorruit te verminderen of te
voorkomen. Als dit gebeurt, is
recirculatie niet beschikbaar. Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof,
pollen en sommige geuren uit de bui-
tenlucht. Sterke stank kan niet volle-
dig worden gefilterd. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor aanwijzingen voor het ver-
vangen van het filter.
221
ALS DE MOTOR NIET
STARTWAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of anderebrandbare vloeistoffen in de
luchtinlaat van het gasklephuis
om de auto te starten. Hierdoor
kunnen steekvlammen ontstaan
die ernstig letsel kunnen veroor-
zaken.
Probeer niet de auto te starten
door middel van aanduwen of sle-
pen. Auto’s met een automatische
versnellingsbak mogen niet op die
manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de kataly-
sator binnendringen, na het star-
ten ontbranden en zo de
katalysator en de auto beschadi-
gen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Wanneer de accu van de auto leeg is, kunt u startkabels gebruiken
en de auto starten met een hul-
paccu of de accu van een andere
auto. Deze manier van starten
kan gevaarlijk zijn als dit niet op
de juiste manier wordt gedaan.
Raadpleeg de paragraaf "Starten
met startkabels" in het hoofdstuk
"Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
'Verzopen' motor starten (met de
knop ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "Normaal starten" of
"Extreem lage temperaturen" hebt
gevolgd, is het mogelijk dat de motor
is 'verzopen'. Afvoeren van overtollige
brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot
aan de vloer ingetrapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE
START/STOP. De startmotor wordt automatisch in-
geschakeld, draait gedurende 10 se-
conden, en wordt dan uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, laat dan het gas- en
rempedaal los, wacht 10 tot 15 secon-
den, en herhaal dan de procedure
voor "Normaal starten".
Na het starten
Het stationaire toerental wordt auto-
matisch geregeld en neemt af naar-
mate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN —
DIESELMOTOR
Let op de volgende zaken als de motor
draait.
Alle lampjes in de instrumentgroep
zijn uit.
Het storingslampje is uit.
Het oliedruklampje is uit.
Voorzorgsmaatregelen bij koud
weer
Als de buitentemperatuur zeer laag is,
wordt de dieselbrandstof dikker als
gevolg van de vorming van parafine-
klonten die het dieselbrandstoffilter
229
OPMERKING: Het kiezen van een
lagere versnelling bij gebruik van
de auto onder zware belasting zal
de prestaties verbeteren en de le-
vensduur van de transmissie ver-
lengen, doordat overmatig schake-
len en het opbouwen van hitte
worden beperkt. Hierdoor zal ook
de motorremwerking worden ver-
beterd.
Indien u REGELMATIG met een aan-
hanger rijdt gedurende langer dan 45
minuten, ververs dan de transmissie-
vloeistof en vervang het filter van de
automatische versnellingsbak zoals
voorgeschreven voor politieauto's,
taxi's, bedrijfswagens of frequent rij-
den met een aanhanger. Raadpleeg
het "Onderhoudsschema" voor de
juiste onderhoudsintervallen.
Cruisecontrol
Gebruik de cruisecontrol niet inheuvelachtig terrein of met een
zware belading. Als de rijsnelheid bij gebruik van de
cruisecontrol afneemt met meer
dan 16 km/u, schakel het systeem
dan uit totdat u weer de kruissnel-
heid kunt aanhouden.
Gebruik de cruisecontrol in vlak terrein en bij lichte belading om de
brandstofzuinigheid te verbeteren.
AutoStick® (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
– Selecteer bij het gebruik van het AutoStick® schakelsysteem de
hoogste versnelling die voldoende
vermogen oplevert en waarmee
veelvuldig terugschakelen wordt
voorkomen. Selecteer bijvoorbeeld
"4" als de gewenste snelheid kan
worden aangehouden. Selecteer in-
dien nodig "3" of "2" om de ge-
wenste snelheid aan te houden.
– Vermijd lang rijden bij hoge toeren- tallen om oververhitting te voorko-
men. Verlaag, indien nodig, de
snelheid om lang rijden met hoge toerentallen te voorkomen. U kunt
opschakelen of de rijsnelheid weer
verhogen wanneer de helling en het
verkeer dit toelaat.
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op
oververhitting van de motor of de ver-
snellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u regelmatig kort stilstaat, zet dan
de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL en verhoog het stationaire mo-
tortoerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.
291
7
ONDERHOUD VAN UW AUTO
MOTORCOMPARTIMENT — 3,6-LITER BENZINE . .313MOTORCOMPARTIMENT — 3,0-LITER DIESEL . . .314 BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II . . . . . . .315
VERVANGENDE ONDERDELEN . . . . . . . . . . . . .315
ONDERHOUDSPROCEDURES . . . . . . . . . . . . . . .315 MOTOROLIE – BENZINEMOTOR . . . . . . . . . .316
MOTOROLIE – DIESELMOTOR . . . . . . . . . . . .317
SYNTHETISCHE MOTOROLIE . . . . . . . . . . . .317
ADDITIEVEN VOOR MOTOROLIE . . . . . . . . .317
AFVOEREN VAN AFGEWERKTE MOTOROLIEEN FILTERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
MOTOROLIEFILTER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
LUCHTFILTER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .318
ONDERHOUDSVRIJE ACCU . . . . . . . . . . . . . .318
ONDERHOUD VAN DE AIRCONDITIONING . .319
AIRCOLUCHTFILTER . . . . . . . . . . . . . . . . . . .320
SMEREN VAN CARROSSERIEDELEN . . . . . . .321
RUITENWISSERBLADEN . . . . . . . . . . . . . . . .321
RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJVULLEN . .322
ACTIEVE REGENERATIESTRATEGIE – 3,0-LITER DIESELMOTOR . . . . . . . . . . . . . . .322
UITLAATSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .323
311
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het aircosysteem bevat een kou- demiddel onder hoge druk. Om
persoonlijk letsel of schade aan
het systeem te voorkomen mag
het bijvullen van koudemiddel, of
andere reparaties waarbij leidin-
gen moeten worden losgekop-
peld, alleen worden uitgevoerd
door een vakbekwame monteur.
Koudemiddel opvangen en
recyclen
Het airconditioningsysteem van uw
auto bevat R-134a, een koudemiddel
dat de ozonlaag niet aantast. De fabri-
kant raadt u aan het onderhoud aan
het airconditioningsysteem te laten
uitvoeren door een erkende dealer of
een vakgarage die beschikt over de
uitrusting om het koudemiddel op te
vangen en te laten recyclen. OPMERKING: Gebruik uitslui-
tend vloeibare afdichtingsmidde-
len voor aircosystemen, producten
voor het stoppen van lekken, af-
dichtingsconditioners, compres-
sorolie of koudemiddelen die
goedgekeurd zijn door de fabri-
kant.
AIRCOLUCHTFILTER
LET OP!
Laat het onderhoud van uw auto
over aan een LANCIA-dealer. Voor
routine-onderhoud en klein onder-
houd dat u zelf wilt uitvoeren, ra-
den wij u aan om het juiste gereed-
schap, originele reserveonderdelen
van LANCIA en de vereiste vloei-
stoffen te gebruiken. Voer geen on-
derhoud uit als u geen ervaring
hebt.
Het filter bevindt zich in de luchtin-
laat onder de motorkap, achter een
verwijderbaar paneel in de kap aan de
passagierszijde van de auto, naast de
ruitenwissers. Let bij het aanbrengen
van een nieuw filter op de correcte
montagerichting. 1. Verwijder de klep in het rooster
door de borgklemmen in te drukken.
2. Maak de beide uiteinden los en til
het filterdeksel op.
3. Verwijder het gebruikte filter.
4. Breng het nieuwe filter aan met de
pijlen in de richting van de lucht-
stroom (naar de achterkant van de
auto). Deze richting wordt met tekst
en pijlen op het filter aangegeven.
Klep
Filterdeksel
320
5. Sluit het filterdeksel.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen.
SMEREN VAN
CARROSSERIEDELEN
De sloten en alle scharnierpunten aan
de carrosserie, zoals de stoelrails, por-
tierscharnieren en -rollers, kofferdek-
sel, achterklep, schuifdeuren en mo-
torkapscharnieren, moeten voor een
stille en soepele werking en bescher-
ming tegen corrosie en slijtage regel-
matig worden gesmeerd met een vet
op lithiumbasis. Voordat carrosserie-
delen worden gesmeerd, moeten de
desbetreffende punten goed worden
gereinigd. Verwijder na het smerenovertollig vet of olie. Besteed vooral
aandacht aan de onderdelen voor ver-
grendeling van de motorkap, om ze-
ker te zijn van een correcte werking.
Als u werkzaamheden onder de mo-
torkap verricht, moet u de motorkap-
vergrendeling reinigen en indien no-
dig smeren.
Smeer de buitenste portierslotcilin-
ders twee keer per jaar, bij voorkeur in
het voorjaar en in het najaar. Breng
een kleine hoeveelheid smeermiddel
van hoge kwaliteit direct aan in de
slotcilinder.
LET OP!
Laat het onderhoud van uw auto
over aan een LANCIA-dealer. Voor
routine-onderhoud en klein onder-
houd dat u zelf wilt uitvoeren, ra-
den wij u aan om het juiste gereed-
schap, originele reserveonderdelen
van LANCIA en de vereiste vloei-
stoffen te gebruiken. Voer geen on-
derhoud uit als u geen ervaring
hebt.
RUITENWISSERBLADEN
Reinig de rubberdelen van de wisser-
bladen en de voorruit regelmatig met
een spons of zachte doek en een mild
niet-schurend reinigingsmiddel. U
verwijdert zo de resten van strooizout
of olie.
Als de ruitenwissers langdurig worden
gebruikt terwijl de ruit droog is, zul-
len de wisserbladen sneller slijten. Ge-
bruik altijd ruitensproeiervloeistof als
u met de wissers strooizout of vuil van
een droge voorruit wilt verwijderen.
Gebruik de ruitenwissers nooit om
rijp of ijs van de voorruit te verwijde-
ren. Zorg dat het rubber van de wis-
sers niet in aanraking komt met aard-
olieproducten zoals motorolie,
benzine, enz.
OPMERKING: De levensduur van
ruitenwisserbladen is afhankelijk
van de geografische regio en de
mate van gebruik. Wanneer u
merkt dat de ruitenwissers klap-
peren of (water)sporen of natte
plekken achterlaten, dan duidt dit
op een slechte werking van de rui-
tenwisserbladen. Wanneer een van
Aircoluchtfilter
321
werking van verlichting (koplam-pen, richtingaanwijzers, waarschu-
wingsknipperlichten, enz.);
werking van ruitenwissers/- sproeiers, stand en slijtage van
voor- en achterwisserbladen.
Na elke 3.000 km het motoroliepeil
controleren en indien nodig bijvullen.
Gebruik van auto onder zware
omstandigheden
Als de auto hoofdzakelijk onder een
van de volgende omstandigheden
wordt gebruikt:
trekken van aanhanger of caravan;
stoffige wegen;
herhaaldelijke korte ritten (minder
dan 7-8 km) bij temperaturen on-
der het vriespunt;
motor draait vaak stationair, rijden van lange afstanden met lage snel-
heden of langere perioden zonder
gebruik. U dient de volgende inspecties vaker
uit te voeren dan is aangegeven in het
onderhoudsschema:
remblokken vóór op conditie en
slijtage contoleren;
controleren of sloten van motorkap en scharnieren schoon en vol-
doende gesmeerd zijn;
visuele controle uitvoeren van con- ditie van: motor, versnellingsbak,
pijpen en leidingen (uitlaat -
brandstofsysteem - remmen) en
rubberdelen (hoezen - manchetten
- bussen - enz.);
accustatus en het accuvloeistofni- veau (elektrolyt) controleren;
visuele controle uitvoeren van de con-
ditie van de hulpaandrijfriemen;motorolie controleren en indien no-
dig verversen en oliefilter vervangen; pollenfilter controleren en indien nodig vervangen;
luchtfilter controleren en indien no- dig vervangen. ONDERHOUDSSCHEMA —
DIESELMOTOR
Om u de beste rijervaring te bieden
heeft de fabrikant een specifiek on-
derhoudsschema opgesteld aan de
hand waarvan u kunt zorgen dat uw
auto goed en veilig blijft rijden.
De fabrikant raadt aan deze onder-
houdsbeurten te laten uitvoeren bij de
dealer waar u de auto heeft aange-
schaft. De monteurs bij de dealer ken-
nen uw auto het beste en hebben toe-
gang tot informatie van
fabrieksgetrainde specialisten, origi-
nele onderdelen van LANCIA en spe-
ciaal ontworpen elektronisch en me-
chanisch gereedschap waarmee
kostbare reparaties in de toekomst
kunnen worden voorkomen.
De onderhoudsbeurten moeten wor-
den uitgevoerd zoals aangegeven in
dit hoofdstuk.
OPMERKING: Onder geen beding
mogen de intervaltermijnen voor
olieverversing groter zijn dan
20.000 km of 12 maanden, afhan-
kelijk van wat eerst komt.
357