ParkSense® kan uitsluitend worden geactiveerd
wanneer de schakelhendel in de stand REVERSE
of DRIVE staat. Wanneer ParkSense® bij een
van deze standen van de schakelhendel wordt
ingeschakeld, blijft het systeem actief totdat de
rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer 11 km/u
(7 mph) of hoger. Het systeem wordt weer actief
als de rijsnelheid is gedaald tot minder dan onge-
veer 9 km/u (6 mph).
ParkSense® sensorenDe vier ParkSense® sensoren die zich in
achterkant/achterbumper bevinden, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensors kunnen in
horizontale richting obstakels op een afstand van
ongeveer 30 tot 200 cm van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obstakel.
De zes ParkSense® sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen
obstakels detecteren over een afstand van on-
geveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch) vanaf devoorkant/voorbumper in horizontale richting, af-
hankelijk van de plaats, het type en de stand
van het obstakel.
ParkSense® waarschuwingsschermHet ParkSense® waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer
"Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselecteerd
in het deel met door de klant te programmeren
functies van het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) of van het Uconnect® sys-
teem (indien aanwezig). Raadpleeg voor meer
informatie de paragraaf "Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke instellin-
gen (door de klant te programmeren functies) "
of "Uconnect® instellingen" (indien aanwezig)
in het hoofdstuk "Het instrumentenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwingsscherm be-
vindt zich in het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Het geeft visuele waarschu-
wingen om de afstand tussen de achterkant/
achterbumper en/of de voorkant/voorbumper
en het gedetecteerde obstakel aan te geven.
Raadpleeg voor meer informatie "Elektronisch
Voertuig Informatie Centrum (EVIC) "in "Het
instrumentenpaneel".
ParkSense® displayHet waarschuwingsscherm wordt ingeschakeld
en geeft de actuele systeemstatus weer wan-
neer naar REVERSE of DRIVE wordt gescha-
keld en een obstakel is gedetecteerd.
Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel
aan met een enkele boog in het gebied links-
en/of rechtsachter op grond van de afstand van
het object en de plaats ten opzichte van het
voertuig.
Parkeerhulpsysteem gereed
153
Als een obstakel wordt gedetecteerd in het
gebied links- en/of rechtsachter, geeft het dis-
play een enkele boog weer in het gebied links-
en/of rechtsachter en brengt het systeem een
geluidssignaal voort. Als het voertuig dichter bij
het object komt, laat het display zien dat de
enkele boog dichter bij het voertuig komt en het
geluidssignaal verandert van een enkele toon
van een 1/2 seconde naar langzaam, vervol-
gens snel en uiteindelijk continu.De auto is dicht bij het obstakel als het EVIC-
scherm een knipperende boog laat zien en een
continue toon klinkt. De volgende tabel illus-
treert de werking van het waarschuwingssys-
teem wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd:
Eerste 1/2 tweede toon
Langzame toon
Snelle toon
Continue toon
154
SchermtoetsenSchermtoetsen bevinden zich op het
Uconnect® Access scherm.
Customer Programmable Features
(door de klant te programmeren
functies) — Instellingen Uconnect®
Access 8.4
Kies de schermtoets"Apps"en daarna de
schermtoets "Settings"(Instellingen) om het
scherm voor het instellen van menu’s weer te
geven. In deze modus hebt u via het Uconnect®
Access systeem toegang tot programmeerbare
functies die op uw auto aanwezig kunnen zijn,
zoals scherm, klok, veiligheid/hulp, verlichting,
portieren en sloten, comfort automatisch aan &
starten met afstandsbediening, motor afzetten,
kompasinstellingen, audio en telefoon/Bluetooth.
OPMERKING:
Er kan telkens slechts één onderdeel van
het aanraakscherm tegelijk worden weerge-
geven.
Kies een schermtoets om de gewenste modus
te activeren. Zodra de gewenste modus actief
is, kunt u een instelling kiezen tot er een vinkje naast de instelling wordt weergegeven. Dit
geeft aan dat de instelling is gekozen. Nadat de
instelling is voltooid, kiest u de schermtoets met
de pijl naar links of de toets BACK om naar het
vorige menu terug te keren of kiest u de
schermtoets X om het instellingenscherm te
sluiten. U kunt een instelling selecteren door de
schermtoets Omhoog of Omlaag te kiezen.
Display (scherm)
Nadat u de schermtoets Display (scherm) hebt
gekozen, zijn de volgende instellingen mogelijk.
•
Display Mode (Schermmodus)
In dit scherm kunt u een van de automatische
scherminstellingen selecteren. Voor het wijzi-
gen van de modusstatus drukt u kort op de
schermtoets Day (dag), Night (nacht) of Auto
(automatisch). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links.
• Display Brightness With Headlights ON
(Helderheid van het scherm bij ingescha-
kelde koplampen)
In dit scherm kunt u de helderheid van het
scherm bij ingeschakelde koplampen instellen.
Pas de helderheid aan met de schermtoetsen + en – of door een punt te kiezen op de schaal
tussen de schermtoetsen + en –. Kies vervol-
gens de schermtoets met de pijl naar links.
•
Display Brightness With Headlights OFF
(Helderheid van het scherm bij uitgescha-
kelde koplampen)
In dit scherm kunt u de helderheid van het
scherm bij uitgeschakelde koplampen instellen.
Pas de helderheid aan met de schermtoetsen +
en – of door een punt te kiezen op de schaal
tussen de schermtoetsen + en –. Kies vervol-
gens de schermtoets met de pijl naar links.
• Set Language (Taal instellen)
In dit scherm kunt u een van de drie talen voor
de schermweergave selecteren, met inbegrip
van de ritfuncties en het navigatiesysteem (in-
dien aanwezig). Kies de schermtoets "Set Lan-
guage" (taal instellen) en vervolgens de
schermtoets voor de gewenste taal tot een
vinkje naast de taal verschijnt, dat aangeeft dat
de keuze is gemaakt. Kies de schermtoets met
de pijl naar links om naar het vorige menu terug
te keren.
199
kan worden geactiveerd met Sound Only (Al-
leen geluid) of Sound and Display (Geluid en
weergave). Als u de parkeerhulpstatus wilt wij-
zigen, kiest u de schermtoets Sound Only (Al-
leen geluid) of Sound and Display (Beeld en
geluid). Kies vervolgens de schermtoets met de
pijl naar links. Raadpleeg de paragraaf"Park-
Sense® parkeerhulp" in het hoofdstuk"De func-
ties van uw auto" voor meer informatie hierover.
•
ParkSense® Parkeerhulp remmen: aan/uit
Wanneer deze functie is geselecteerd, detec-
teert het parkeerhulpsysteem obstakels die zich
achter de auto bevinden en gebruikt autonoom
remmen om het voertuig te stoppen. Kies de
schermtoets ParkSense® Parkeerhulp remmen
tot een vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren. Raadpleeg de
paragraaf "ParkSense® parkeerhulp" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto" voor meer
informatie hierover. •
ParkSense® Volume geluidssignaal par-
keerhulp voor en achter: laag/gemiddeld/hoog
Volume-instellingen van het geluidssignaal voor en
achter kunnen worden geselecteerd in het EVIC of
Uconnect® systeem - indien aanwezig. De volume-
instellingen van het geluidssignaal zijn LOW (laag),
MEDIUM (gemiddeld) en HIGH (hoog). De fa-
brieksinstellingen van de volume-instelling is ME-
DIUM (gemiddeld). ParkSense® behoudt de laatst
bekende configuratie na het uit- en weer inschake-
len van de contactschakelaar.
• Spiegels kantelen bij achteruitrijden
Wanneer deze functie is geselecteerd, kantelen
de buitenspiegels omlaag wanneer de contact-
schakelaar in de stand RUN staat en de scha-
kelhendel in de stand REVERSE staat. De
spiegels keren terug naar hun oorspronkelijke
stand zodra u uit de achteruitversnelling scha-
kelt. Kies de schermtoets Tilt Mirrors in Reverse
(spiegels kantelen bij achteruitrijden) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt, dat aan-
geeft dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren. •
Dodehoekwaarschuwing
Wanneer deze functie is geselecteerd, kan de
dodehoekwaarschuwing worden ingesteld op:
Off (uit), Lights (lampjes) of Lights and Chime
(lampjes en geluidssignaal). U kunt de functie
Blind Spot Alert (dodehoekwaarschuwing) acti-
veren in de modus "Lights"(lampjes). Wanneer
deze modus is geselecteerd, is de dodehoek-
bewaking ingeschakeld en worden waarschu-
wingen als visuele signalen weergegeven in de
buitenspiegels. Wanneer de modus "Lights and
Chime" (lampjes en geluidssignaal) is geacti-
veerd, zal de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de buitenspiegels tonen en
een geluidssignaal weergeven wanneer de rich-
tingaanwijzers worden ingeschakeld. Als de in-
stelling "Off"(uit) is geselecteerd, is de dode-
hoekbewaking uitgeschakeld. Wanneer u de
status van Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) wilt wijzigen, kiest u de de scherm-
toets Off (uit), Lights (lampjes) of Lights &
Chime (lampjes en geluidssignaal). Kies vervol-
gens de schermtoets met de pijl naar links.
202
•Het bandenspanningscontrolesysteem
registreert altijd de werkelijke banden-
spanning, ook als die spanning onder
invloed van temperatuurverschillen ver-
andert.
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningslampje in de in-
strumentengroep gaat branden en er
klinkt een geluidssignaal als de span-
ning in één of meer van de vier gemon-
teerde banden laag is. Bovendien wordt op het
EVIC de melding "LOW TIRE PRESSURE"
(lage bandenspanning) gedurende minimaal vijf
seconden weergegeven, de melding "Inflate
Tire to XXX" (oppompen tot XXX) weergege-
ven, en een grafische weergave van de span-
ningswaarde(n) met de lage band(en) weerge-
geven in een andere kleur. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden op de auto te laag is, dient u zo snel
mogelijk te stoppen om de band(en) die op het
display in een andere kleur worden weergege-
ven op de aanbevolen koude bandenspanning
te brengen die wordt weergegeven in de mel-
ding
"Inflate to XXX" (oppompen tot XXX). Het
systeem wordt automatisch bijgewerkt, het dis-
play met de spanningswaarde(n) keert terug
naar zijn oorspronkelijke kleur en het banden-
spanningslampje gaat uit zodra de nieuwe ban- denspanningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken moet het voertuig 20
minuten rijden met een minimum snelheid van
24 km/u.
Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het EVIC toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht
"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "--"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke TPMS-sensor(en) niet naar behoren
werkt (werken).
OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
274
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemfouten kun-
nen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radiofre-
quenties uitzenden als de bandenspannings-
sensoren. 2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit-
gerust met bandenspanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM "
(Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voordoet die mo-
gelijk verband houdt met een onjuiste sensorpo-
sitie. In dat geval wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door de weergave van
de bandenspanningswaarden. Dit duidt erop dat
de bandenspanningswaarden nog steeds van de
bandenspanningssensoren worden ontvangen,
maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Zolang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM "(Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weergegeven, moet
het systeem worden nagekeken.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het EVIC
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het
geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
275