553
Rijden met uw auto
Voorkom vastvriezen van de parkeerrem Onder bepaalde omstandigheden kan de
parkeerrem in geactiveerde toestand
vastvriezen. De kans daar op is het
grootst als er rond de achterremmen
sprake is van een opeenhoping vansneeuw of ijs of als de remmen nat zijn.
Als de kans bestaat dat de parkeerrem
vast gaat vriezen, gebruik hem danalleen maar tijdelijk tijdens het in stand P
zetten van de transmissie (automatische
transmissie) of in de 1e versnelling of
achteruit zetten (handgeschakelde
transmissie) en het blokkeren van de
wielen. Deactiveer daarna de parkeerrem.Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde vande auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en
ijs zich ophopen onder de schermen en de
bewegingen van de stuurinrichting
belemmeren. Controleer regelmatig of de
onderdelen van de stuurinrichting vrij
kunnen bewegen als u in omstandigheden
rijdt waarin opeenhoping van sneeuw of ijs
het geval zou kunnen zijn Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandigheden
waaronder u rijdt, kan het nodig zijn de
juiste voorzorgsmaatregelen te treffen enbepaa
lde zaken mee te nemen. Onder
deze zaken vallen bijvoorbeeld
sneeuwkettingen, een sleepkabel of -
ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
4
Sleutels / 4-3
Smart key / 4-7
Portiervergrendeling met afstandsbediening / 4-10
Antidiefstalsysteem / 4-14
Sloten / 4-17
Achterklep / 4-21
Ruiten / 4-23
Motorkap / 4-27
Tankdopklep / 4-29
Schuif-/kanteldak / 4-32
Stuurwiel / 4-37
Spiegels / 4-39
Instrumentenpaneel / 4-43
Multimeter / 4-74
Parkeerhulp / 4-77
Parkeerhulp / 4-80
Achteruitrijcamera / 4-84
Alarmknipperlichten / 4-85
Verlichting / 4-86
Ruitenwissers en ruitensproeiers / 4-94
Interieurverlichting / 4-97
Ontwaseming / 4-99
Handbediend verwarmings- en ventilatiesysteem / 4-100
Kenmerken van uw auto
Kenmerken van uw auto
6
4
Met de Smart Key kunt u de portieren (en
achterklep) ver- en ontgrendelen en zelfs
de motor starten zonder dat u de sleutel
ergens in hoeft te steken. De toetsen op
de Smart Key werken hetzelfde als die
van de afstandsbediening. (Raadpleeg
"Portiervergrendeling metafstandsbediening" in dit hoofdstuk.)
Smart Key-functies
Wanneer u de Smart Key bij u hebt, kunt
u de portieren vergrendelen en
ontgrendelen. U kunt ook de motor
starten. Meer informatie hierover vindt u
in de volgende paragraaf.Vergrendelen
Alle portieren worden vergrendeld als u
op de toetsen in de portiergrepen van de
voorportieren drukt terwijl alle portieren
gesloten zijn. De alarmknipperlichten
knipperen eenmaal om aan te geven dat
alle portieren vergrendeld zijn. De toets
werkt alleen als de Smart Key zich
binnen een afstand van 0,7~1 m van de
portiergrepen aan de buitenzijde bevindt.
Als u wilt controleren of een portier is
vergrendeld, kunt u het beste de
vergrendelknop in de auto controleren of
aan de portiergreep aan de buitenzijde
trekken. Ook al drukt u op de toets, de portieren
worden niet vergrendeld en de zoemer
klinkt in een van de volgende situaties:
De Smart Key bevindt zich in de auto.
Het contact staat in stand ACC of ON.
Een portier, maar niet de achterklep, is
open.
Ontgrendelen
Alle portieren worden ontgrendeld als u
op de toetsen in de portiergrepen van de
voorportieren drukt terwijl alle portieren
gesloten en vergrendeld zijn. De
alarmknipperlichten knipperen tweemaal
om aan te geven dat alle portieren
ontgrendeld zijn. De toets werkt alleen
als de Smart Key zich binnen een
afstand van 0,7~1 m van de
portiergrepen aan de buitenzijde bevindt.
Als de Smart Key zich binnen 0,7~1
meter van de portiergrepen aan de
buitenzijde bevindt, kunnen ook
personen zonder Smart Key een portieropenen.
Starten
U kunt de motor starten zonder de
sleutel in het contactslot te plaatsen. Zie
voor meer informatie "Startknop" inhoofdstuk 5.
SMART KEY (INDIEN VAN TOEPASSING)
OBK049002OTA040003
Kenmerken van uw auto
10
4
PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING (INDIEN VAN TOEPASSING)
Werking centrale
portiervergrendeling metafstandsbediening
Vergrendelen (1)
Druk op deze toets om alle portieren te
vergrendelen.
Als alle portieren gesloten zijn, knipperen
de alarmknipperlichten eenmaal om aan
te geven dat de portieren vergrendeldzijn.
Als echter een portier is geopend,
werken de alarmknipperlichten niet. Als
alle portieren (en de achterklep) met de
vergrendeltoets zijn vergrendeld,
knipperen de alarmknipperlichten.
Ontgrendelen (2)
Druk op deze toets om alle portieren te
ontgrendelen.
De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal om aan te geven dat alle
portieren ontgrendeld zijn.
Na het indrukken van deze toets zullen
de portieren echter automatisch worden
vergrendeld, tenzij u binnen 30 seconden
een van de portieren opent.
Ontgrendelen achterklep (3)
Als deze toets gedurende ten minste 1
seconde wordt ingedrukt, wordt de
achterklep ontgrendeld. Als de
achterklep wordt geopend en gesloten
terwijl alle portieren zijn vergrendeld,
wordt de achterklep automatisch
vergrendeld.
OBK049114N
OTA040002
Type A
Type B
Kenmerken van uw auto
14
4
Dit systeem is ontworpen om inbraak in
de auto te voorkomen. Het systeem heeft
drie standen: in de eerste is het alarm
ingeschakeld, in de tweede stand klinkt
het alarm en in de derde stand is het
alarm uitgeschakeld. Als het systeem
wordt geactiveerd, klinkt er een alarm en
knipperen de alarmknipperlichten. Antidiefstalsysteem ingeschakeld
Parkeer de auto en zet de motor uit.
Schakel het alarm in zoals hieronder
beschreven is.
1. Verwijder de sleutel uit het contact (of
zet de motor uit.).
2. Controleer of alle portieren, de motorkap goed gesloten zijn.
3. afstandsbediening (of smart key).
Na het voltooien van bovenstaande stappen knipperen de
alarmknipperlichten eenmaal om aan
te geven dat het alarm is
ingeschakeld.
Als een portier, de achterklep of de
motorkap is geopend, werken de
alarmknipperlichten niet en wordt hetantidiefstalsysteem niet
ingeschakeld. Als vervolgens alle
portieren, de achterklep en de
motorkap zijn gesloten, zullen de
alarmknipperlichten eenmaalknipperen.
Vergrendel de portieren door de toets op de portiergreep aan de buitenzijde
in te drukken terwijl u de Smart Key
bij u hebt. Na het voltooien van
bovenstaande stappen knipperen de
alarmknipperlichten eenmaal om aan
te geven dat het antidiefstalsysteem
is ingeschakeld. Als een portier, de achterklep of de
motorkap is geopend, werken de
alarmknipperlichten niet en wordt het
antidiefstalsysteem niet ingeschakeld.
Sluit alle portieren, de achterklep en
de motorkap en probeer de portieren
opnieuw te vergrendelen om het
systeem in te schakelen.
Schakel het alarm pas in als alle passagiers de auto hebben verlaten.
Als het alarm wordt ingeschakeldterwijl er nog iemand in de auto zit,
wordt het alarm geactiveerd als
diegene de auto verlaat. Als binnen
30 seconden na het inschakelen van
het alarm een portier, de achterklep
of de motorkap wordt geopend,
wordt het systeem uitgeschakeld
om onnodig activeren van het alarm
te voorkomen.
ANTIDIEFSTALSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
Antidiefstal
systeem
ingescha
-keld
Alarm
geacti-veerd
Alarm
uitgescha-keld
415
Kenmerken van uw auto
Alarm geactiveerd
Het alarm wordt geactiveerd als een van
de volgende situaties zich voordoet
terwijl het alarm is ingeschakeld.
Een portier wordt zonder deafstandsbediening (of de Smart Key) geopend.
De achterklep wordt zonder de afstandsbediening (of de Smart Key)geopend.
✽✽ AANWIJZING
Als de achterklep wordt geopend met de
afstandsbediening (of de Smart Key),
wordt het alarm niet geactiveerd, maar
blijft het alarmsysteem ingeschakeld.
Als de achterklep wordt geopend en
gesloten, wordt de achterklep
vergrendeld en het alarm automatisch
ingeschakeld.
De motorkap wordt geopend. De claxon klinkt en de
alarmknipperlichten knipperen
gedurende ongeveer 30 seconden. Het
alarm kan worden uitgeschakeld door de
portieren te ontgrendelen met de
afstandsbediening (of de Smart Key). Alarm uitgeschakeld
Het systeem wordt uitgeschakeld
wanneer de portieren worden
ontgrendeld met de afstandsbediening
(of de Smart Key).
Nadat de portieren zijn ontgrendeld,
knipperen de alarmknipperlichten
tweemaal om aan te geven dat het alarm
is uitgeschakeld.
Als er op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening wordt gedrukt en er
binnen 30 seconden geen portier wordt
geopend, wordt het alarm weer
ingeschakeld.
✽✽
AANWIJZING
Probeer de motor niet te starten als het alarm is ingeschakeld. De
startmotor wordt uitgeschakeld als
het alarm is geactiveerd.
Steek, als het alarm niet met de
afstandsbediening is uitgeschakeld, de
contactsleutel in het contact, zet het
contact in stand ON en wacht 30
seconden. Daarna zal het alarm
worden uitgeschakeld. (behalve
China)
Als u uw sleutels verloren bent, adviseren we u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Breng geen wijzigingen aan in het
antidiefstalsysteem. Hierdoor kanhet systeem defect raken. We adviseren u het systeem te laten
repareren door een officiële HYUNDAI-dealer.
Storingen veroorzaakt dooronjuiste afstelling of eigenhandige
aanpassingen van hetantidiefstalsysteem vallen nietonder de fabrieksgarantie.
Kenmerken van uw auto
16
4
Controlelampje beveiliging
(indien van toepassing)
Wanneer u het alarm inschakelt, gaat het
controlelampje van de beveiliging (1)
gedurende ongeveer 30 seconden
branden. Vervolgens knippert het
controlelampje van de beveiliging
continu. Wanneer u het systeem
uitschakelt en het contact in stand ACC
of ON zet, dooft het controlelampje van
de beveiliging.
OBK049133N
465
Kenmerken van uw auto
Waarschuwingssysteemvoor de veiligheidsgordels
Type A
Als herinnering voor de bestuurder
knippert telkens als het contact in stand
ON wordt gezet het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels gedurende ongeveer6 seconden, ongeacht of de gordels zijn
vastgemaakt. Wanneer de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt nadat het contact in
stand ON is gezet, zal het
waarschuwingslampje nogmaals
gedurende ongeveer 6 seconden gaanknipperen.
Wanneer de veiligheidsgordel van de
bestuurder niet is vastgemaakt, als het
contact in stand ON wordt gezet of
wanneer hij wordt losgemaakt als hetcontact in stand ON staat, zal de
waarschuwingszoemer voor de
veiligheidsgordels ongeveer 6 seconden
klinken. In dat geval stopt de zoemer
onmiddellijk als de veiligheidsgordel
wordt vastgemaakt. Type B
Als herinnering voor de bestuurder licht
telkens als het contact in stand ON wordt
gezet het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels gedurende ongeveer
6 seconden op, ongeacht of de gordels
zijn vastgemaakt. Wanneer de
veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt als het contact in stand
ON wordt gezet of wanneer hij wordtlosgemaakt nadat het contact in stand
ON is gezet, zal het
waarschuwingslampje branden totdat de
gordel wordt vastgemaakt. Als u de
veiligheidsgordel nog steeds niet draagt
en de rijsnelheid hoger wordt dan 9 km/h,
zal het brandende waarschuwingslampje
gaan knipperen totdat de rijsnelheid
lager wordt dan 6 km/h.
Als u door blijft rijden zonder dat u de
veiligheidsgordel draagt en sneller gaat
rijden dan 20 km/h, zal de
waarschuwingszoemer gedurende
ongeveer 100 seconden klinken en zal
het waarschuwingslampje van de
desbetreffende gordel gaan knipperen.
Richtingaanwijzers
De knipperende groene pijlen geven aan
aan welke kant van de auto de
richtingaanwijzers knipperen. Als de pijl
gaat branden maar niet knippert, sneller
knippert dan normaal of helemaal niet
gaat branden, is er een defect in het
richtingaanwijzersysteem aanwezig.
Neem voor reparatie contact op met uw
dealer. Dit controlelampje gaat ook knipperen
wanneer de schakelaar voor de
alarmknipperlichten ingedrukt wordt.