Page 136 of 332

134
Zicht
De gevoeligheid van de automatische verlichting kan worden ingesteld in het menu "Uitrusting" van het kleurendisplay.
Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch wordeningeschakeld. Dek de lichtsensor niet af, de
bijbehorende functies worden dan nietmeer bediend.
Automatisch uitschakelen
Het dim-/grootlicht wordt automatisch
uitgeschakeld als de sleutel uit het contact
wordt ver wi
jderd, of wanneer het portier van
de bestuurder wordt geopendterwijl het contact in de stand "LOCK" of "ACC" staat.
Verlichting overdag
Verlichting overdag is verplicht in sommige
landen en wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestar t zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige
weggebruikers.
Deze
functie wordt verzorgd door het
inschakelen van de specifieke verlichting.
De lichtschakelaar moet in de stand "0"
of "AUTO"(dagstand) staan.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de om
geving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als delichtsterkte van de omgeving weer voldoende is.
De sensor bevindt zich aan de onderzijde vande voorruit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats om de gevoeligheid
van de sensor in te stellen.
Page 139 of 332
137
5
Zicht
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen. 0 1 of 2 personen voorin.1
5 personen (inclusief bestuurder).2
5 personen (inclusief bestuurder) +
maximaal toegestane belading. 3
Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Koplampen
handmatig verstellen Automatische koplampverstelling
Als er een storing optreedt
, verschijnt deze
melding op het multifunctionele display.
Raak de xenonlampen niet aan.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bi
j auto's met xenonlampen stelt het systeem bij stilstaande autoautomatisch de hoogte
van de lichtbundel af, ongeacht de beladingvan de auto. De bestuurder is dus verzekerd
van een optimale verlichting en kan andere weggebruikers niet verblinden.
Page 143 of 332
141
5
Zicht
Ruitenwisser achter
uit.
int
erval.
D
e ruitenwisser wist twee keer en schakelt
ver volgens naar de intervalstand. wissen met ruitens
proeier.
Houd de rin
g in deze stand om de ruitensproeier en de ruitenwisser enige tijd in teschakelen.
Het interval van de ruitenwisser achter kan worden ingesteld in het menu"Uitrusting" van het kleurendisplay.
C. selectiering ruitenwisser achter:
Page 144 of 332
142
Zicht
Plafonniers
Plafonnier vóór
Stand 1
De plafonnier gaat branden wanneer een portier of de achterklep wordt geopend.
Wanneer het portier of de achterklep weer
wordt
gesloten, dimt de verlichting geleidelijkgedurende enkele seconden en gaat
ver volgens uit.
De plafonnier gaat automatisch uit in de
volgende gevallen:
- Wanneer de portieren en de achterklepgesloten zijn en het contact in de stand"
ON
" wordt gezet.
- Wanneer de portieren en de achterklep
gesloten zijn en u de auto vergrendelt.
Stand 2
De plafonnier is permanent uit.
In de auto bevinden zich twee
kaartleeslampjes, één aan elke kant van de plafonnier.
Druk op het desbetreffende transparante kapje A.
Kaartleeslampjes
De tijd dat de plafonniers vóór branden kan worden ingesteld in het menu"Uitrusting" van het kleurendisplay.
Page 145 of 332

143
5
Zicht
Plafonnier achter
Stand 1 "ON"
De plafonnier achter brandt permanent.
Stand 2 "●"
De plafonnier gaat branden wanneer eenportier of de achterklep geopend wordt, enwanneer het portier of de achterklep weer gesloten wordt, dimt de verlichting langzaamgedurende enkele seconden en gaat
ver volgens uit.
De plafonnier gaat meteen uit in de volgendegevallen:
- Wanneer de portieren en de achterklepgesloten zijn en het contact in de stand "
ON " wordt gezet.
- Wanneer de portieren en de achterklep
gesloten zijn en u de auto vergrendelt.
Stand 3 "OFF"
De plafonnier is permanent uit.
Automatisch uitschakelen
van
plafonniers
De tijd dat de plafonniers achter branden kan worden ingesteld in het menu "Uitrusting" van het kleurendisplay.
Om te voorkomen dat de accu ontladen wordt,
worden de plafonniers en de kaartleeslampjes
bij uitgeschakelde motor na 30 minuten
automatisch uitgeschakeld.
De plafonniers gaan weer branden wanneer het contact in de stand " ON " of "
ACC
"
wordt gezet, wanneer u een portier of de
achterklep opent en weer sluit en wanneer u de
afstandsbediening gebruikt.
Page 148 of 332

146
Veiligheid
Uw auto is voorzien van de volgende systemen,
die u helpen om de auto in een noodsituatie
veili
g tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (REF).
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukre
gelaar (REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid vanuw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Inschakelen
Het ABS-systeem werkt alleen wanneer de
snelheid van de auto hoger is dan 10 km/h.
Zodra de snelheid lager wordt dan 5 km/h,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Het ABS-systeem treedt automatisch in
werking, wanneer de kans bestaat dat een wielblokkeert.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Storing
Bi
j stilstaande auto
Wanneer dit verklikkerlampje gaat branden, in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel, is er een storing in hetABS-systeem waardoor u tijdens het remmen de controle over de auto zou kunnen verliezen.
De auto kan normaal worden afgeremd.
Rijd voorzichtig en met aangepaste snelheid en
raadpleeg onmiddellijk het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Het verklikkerlampje brandt gedurendeenkele seconden na het aanzetten van het contact (stand ON). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een ()
gekwalificeerde werkplaats als hetlampje niet uitgaat of niet gaat branden.
Page 149 of 332

147
6
Veiligheid
Tijdens het rijden
Als het verklikkerlampje permanent
brandt, is er een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over de auto zoukunnen verliezen.
De twee verklikkerlampjes gaan tegelijkertijd branden en de twee waarschuwingsmeldingen verschijnen afwisselend op het display van het instrumentenpaneel. Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor, dat deze voldoenaan de voorschriften van de constructeur.
De auto kan normaal worden a
fgeremd.
Rijd voorzichtig en met aangepaste snelheid en
raadplee
g onmiddellijk het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer deze twee verklikkerlampjes brandenin combinatie met de meldingen op het display
van het instrumentenpaneel, is er een storingin de elektronische remdrukregelaar, waardoor u tijdens het remmen de controle over de autozou kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Page 150 of 332

148
Veiligheid
De auto is voorzien van twee systemen die kunnen ingrijpen als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting:
- antispinregeling (TCL),
- dynamische stabiliteitscontrole (ASC).
Antispinregeling en dynamische stabiliteitscontrole
De antispinregeling optimaliseer t de aandrijvingom te voorkomen dat aangedreven wielen
doorspinnen door te remmen op de wielen en
de motor.De dynamische stabiliteitscontrole remt op de
wielen en de motor om de auto op de juiste koers te houden.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeldzodra de motor wordt gestart.
De weergave van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel geeft
aan dat de systemen ASC en TCL uitgeschakeld zijn.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (wanneer
de auto vastzit in modder, sneeuw, zand, ...)
kan het nuttig zijn het ASC-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip krijgen.
In dat
geval gaat dit pictogram op het
display op het instrumentenpaneel
knipperen.
Stabiliteitscontrole
)Druk op deze knop links van het stuur wieltot het pictogram op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt.
Werking
Ze treden in werking als de auto sneller dan
15 km/h rijdt.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.