Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld door het
koppelingspedaal te snel los te laten met ingeschakelde versnelling, en
het Start&Stop-systeem is actief, dan kan men de motor herstarten
door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of door de
versnellingspook in de vrijstand te schakelen.VEILIGHEIDSINSTELLINGENAls het Start&Stop-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder
maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan men de motor alleen herstarten m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht door een geluidssignaal,
het knipperen van het symbool
op de display en bij sommige
versies verschijnt ook een melding op de display.
"ENERGY SAVING" FUNCTIE(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische start van de motor, gedurende
3 minuten geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om brandstof te kunnen
besparen. In dergelijke gevallen kan men de motor alleen herstarten
m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden
door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE WERKINGIndien zich een storing voordoet, wordt het Start&Stopsysteem
uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht van de storing door het
knipperende
symbool (uitvoeringen met multifunctioneel display) of
symbool (uitvoeringen met herconfigureerbaar multifunctioneel
display). Voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien aanwezig,
wordt er ook een bericht weergegeven.
Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk.
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE
AUTOAls de auto enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het
loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: koppel de stekker A fig. 90 (druk op knop B) van
de accusensor C op de minklem D van de accu los. Koppel deze
sensor nooit van de accu los, behalve bij vervanging van de accu.
fig. 90
A0K0179
110WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INBOUWVOORBEREIDING VOOR
DRAAGBAAR
NAVIGATIESYSTEEM(voor bepaalde versies/markten)
Bij voertuigen metBlue&Me™systeem, kan (optioneel) de
inbouwvoorbereiding voor hetBlue&Me™TomTom
®draagbaar
navigatiesysteem uit het Alfa Romeo Lineaccessori worden voorzien.
Installeer het draagbaar navigatiesysteem door de betreffende
steunbeugel in de zitting te steken die is aangeven op fig. 94.
MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE
SYSTEMENElektrische/elektronische systemen die na aanschaf van de auto door
de aftersales-service worden gemonteerd, moeten van het volgende
merkteken zijn voorzien: fig. 95
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat deze door een
gespecialiseerd bedrijf op vakkundige wijze en overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van systemen waarbij de
kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs
door de bevoegde instanties ingenomen worden. Dit kan ook de
ongeldigheid van de garantie met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging of die direct of indirect hierop
terug te voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst elke aansprakelijkheid af voor
schade die het gevolg is van montage van accessoires die niet door
Fiat Group Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet
conform de verschafte aanwijzingen zijn gemonteerd.
fig. 94
A0K0143
fig. 95
DISPOSITIVI-ELETTRONICI
114WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELSGEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELSDe veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop,
met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen,
de gesp A fig. 100 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een
stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait.
Druk tijdens het rijden nooit op de knop C fig. 100.
De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met
rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals
getoond in fig. 101.
Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen
gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden
aan een groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
fig. 100
A0K0160
fig. 101
A0K0161
122WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BRANDSTOFBESPARINGHier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken.ALGEMENE OPMERKINGENOnderhoud van de auto
Voer de controles en registraties uit die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven (zie het hoofdstuk “Onderhoud
en zorg”).
Banden
Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de gewichtsverdeling beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Het is beter om een aanhanger voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen te gebruiken.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager
van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op,
waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstofverbruik
toenemen: gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan
de aërodynamica nadelig beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt.
146WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WINTERBANDENDe winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard
geleverde banden: het Alfa Romeo Servicenetwerk staat u bij om de
meest geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval van ijs of sneeuw op de wegen.
Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden
moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn
aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang in dergelijke
gevallen de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van
winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang op de
snelweg wordt gereden, veel lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden uitsluitend
voor de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en
voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de
banden zeker niet om.
De maximumsnelheid voor winterbanden met de
indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor
winterbanden met de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen
moeten echter altijd worden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGENHet gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke
voorschriften voldoen. De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Sneeuwkettingen met smalle schakels die maximaal 9 mm uitsteken
buiten het bandprofiel kunnen gemonteerd worden op 195/55 R16",
205/55 R16" en 225/45 R17" banden.
BELANGRIJK Monteer nooit sneeuwkettingen op het noodreservewiel.
In geval van een lekke voorband, vervang dan een achterwiel door het
noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Zo heeft de
vooras twee normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen.
149WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DE AUTO LANGDURIG STALLENTref de volgende voorzorgen als de auto langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
❒zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte; schakel een versnelling in en controleer of de
handrem niet is aangetrokken;
❒koppel de minpool van de accu los en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze controle iedere drie maanden
worden herhaald;
❒als u de stroomkabels niet van de accu loskoppelt, moet de lading
iedere maand gecontroleerd worden;
❒maak de met lak gespoten delen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale
middelen die in de handel verkrijgbaar zijn;❒bestrooi de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser
met talkpoeder en til ze van de ruit op;
❒zet de ruiten iets open;
❒dek de auto af met een doek of een geperforeerde kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoezen, omdat het op de carrosserie
aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
❒pomp de banden 0,5 bar boven de voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige tussenpozen;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen.
150WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ROLLEND STARTENProbeer de motor nooit te starten door het voertuig te duwen, te slepen
of van een helling af te laten rijden.
EEN WIEL VERVANGENALGEMENE INSTRUCTIESDe auto is uitgerust met de kit "Fix&Go Automatic": zie de paragraaf
“Fix&Go automatic kit” voor de beschrijving van de werking van
de kit.
Ter vervanging voor de kit “Automatic Fix&Go” kan de auto zijn
uitgerust met een ruimtebesparend reservewiel: zie de instructies op de
volgende pagina's om een band te vervangen.
Het noodreservewiel is specifiek voor de auto. Monteer
het niet op andere automodellen. Monteer ook geen
reservewielen van andere auto’s op uw voertuig.
Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen. Het
noodreservewiel mag alleen voor korte afstanden gebruikt
worden en mag niet bij hogere snelheden dan 80 km/h worden
gebruikt. Op het noodreservewiel is een oranje plakplaatje
aangebracht met de belangrijkste waarschuwingen en de
gebruiksbeperkingen. Verwijder dit plakplaatje nooit en dek het
niet af. Monteer nooit een wieldeksel op het noodreservewiel.Waarschuw de andere weggebruikers voor de
stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke
voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek
enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto
zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van
het verkeer wachten wanneer het wiel wordt verwisseld.
Blokkeer de wielen met wiggen of ander geschikt materiaal als
de auto op oneffen wegdek of op een helling staat.
fig. 120
A0K0247
152WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PERIODIEKE CONTROLESElke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
❒niveau motorkoelvloeistof, remvloeistof en ruitensproeiervloeistof;
❒conditie en spanning banden;
❒werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
❒werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen
voor/achter.
Elke 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
INTENSIEF GEBRUIK VAN DE
AUTOAls vooral een intensief gebruik van de auto wordt gemaakt, zoals:
❒het trekken van aanhangers of caravans;
❒het rijden op stoffige wegen;
❒talrijke korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
❒vaak lang stationair draaiende motor of lange afstanden bij lage
snelheden of als de auto lang niet wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema:
❒remblokken van schijfremmen voor op conditie en slijtage
controleren;
❒slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil
controleren, schoonmaken en mechanismen smeren;
❒visueel de toestand controleren van: motor, versnellingsbak,
transmissie, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem)
en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.);
❒laadtoestand accu en niveau accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
❒conditie van aandrijfriemen hulporganen visueel controleren;
❒motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen;
❒pollenfilter controleren en zo nodig vervangen;
❒luchtfilter controleren en zo nodig vervangen.
193WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER