ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
❒De uiteindelijke verantwoordelijkheid tijdens
het parkeren ligt altijd bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er
geen mensen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvregebied aanwezig zijn. Het Magic
Parking systeem is (net zoals de
parkeersensoren) ontworpen om de bestuurder
te assisteren, die echter nooit zijn aandacht mag
laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze op lage snelheid
verricht.
❒Als de sensoren schokken ondergaan die hun
positie wijzigen, kan de werking van het
systeem op ernstige wijze verslechteren.
❒Als de sensoren vuil zijn of bedekt zijn met
sneeuw, ijs of modder of overgespoten zijn
ten opzichte van de originele toestand, kan de
werking van het systeem op ernstige wijze
verslechteren. Voor een correcte werking van het
systeem is het van essentieel belang dat de
sensoren altijd schoon zijn. Zorg er tijdens het
reinigen voor dat ze niet gekrast of beschadigd
worden; vermijd het gebruik van droge, harde of
ruwe doeken. De sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels met
stoomreinigers/hogedrukreinigers moeten de
sensoren snel gewassen worden door de
spuitmond op minstens 10 cm van de sensoren
te houden.❒Bronnen van ultrasoongeluid (bijv.
pneumatische remmen van vrachtwagens of
pneumatische hamers) kunnen de
sensorwerking op negatieve manier beïnvloeden.
❒De sensoren kunnen een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel.
❒Het kan voorkomen dat de sensoren voorwerpen
van bijzondere vorm of gemaakt van bijzondere
materialen (zeer dunne palen, aanhangerdissels,
panelen, netten, struiken, wegversperringen,
vuilnisbakken, motorfietsen, etc.) niet
detecteren. Controleer altijd zorgvuldig of de
auto en zijn baan werkelijk overeenstemmen
met de door het systeem gevonden
parkeerruimte.
❒Het gebruik van (een of meer) banden of wielen
van een andere maat dan die aanwezig was op
het moment dat de auto werd gekocht, kan
de werking van het systeem beïnvloeden.
❒Als de accu is losgekoppeld of bijna leeg is, is
het Magic Parking systeem pas beschikbaar
nadat de auto enkele honderden meters een
niet-rechtlijnige route heeft afgelegd (om het
systeem te initialiseren).
❒Als een aanhanger aanwezig is (met correct
ingebrachte stekker), wordt het Magic Parking
systeem automatisch uitgeschakeld.
108WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Magic Parking: stuurwiel in gebruikDe
manoeuvre staat op het punt te beginnen, de
bestuurder wordt verzocht het stuurwiel los te
laten.
Achteruit rijden - Magic Parking stuurwiel in
gebruik:De manoeuvre is gestart, de bestuurder
kan gas geven en het koppelingspedaal laten
opkomen (bij een handgeschakelde
versnellingsbak) om de parkeerruimte in te rijden.
Het systeem bedient automatisch de
stuurinrichting.
Snelheid te hoog:De snelheid van de auto
overschrijdt de maximumsnelheid die het systeem
toestaat (de melding wordt getoond bij circa 25
km/h tijdens het zoeken). Als de snelheid verder
wordt opgevoerd, schakelt het systeem
automatisch uit.
Magic Parking niet beschikbaar:Er is een
probleem in het systeem gedetecteerd. Neem in dit
geval contact op met het Lancia Servicenetwerk.
Opnieuw proberen:Het Magic Parking systeem
heeft een probleem gedetecteerd in een van de
systemen die voor zijn werking nodig zijn. Neem,
als het probleem aanhoudt, contact op met het
Lancia Servicenetwerk.
Stuur is aangeraakt:De bestuurder heeft
bedoeld of onbedoeld het stuurwiel bediend. Het
systeem wordt uitgeschakeld en de controle over
de manoeuvre wordt aan de bestuurder gegeven.Magic Parking uitgeschakeld:Het systeem is
vanwege een van de volgende toestanden
uitgeschakeld: manoeuvre voltooid,
snelheidslimieten overschreden, aanwezigheid van
een aanhanger, zoekfase te lang, manoeuvrefase
te lang, gebruik van parkeersensoren tijdens
het zoeken nodig, verkeerde baan van de auto
vanwege obstakels bij de wielen.
Handmatig afronden:
❒De door het systeem geregelde inparkeerfase is
beëindigd, maar de parkeermanoeuvre moet
door de bestuurder voltooid worden.
❒Het stuurwiel is tijdens de manoeuvre
aangeraakt.
❒De achteruit is tijdens de manoeuvre
uitgeschakeld en de auto heeft zich verplaatst.
❒Wegens obstakels volgt de auto een andere baan
dan die vereist voor inschakeling van het
systeem.
Aanhanger aanwezig:De inschakeling van het
systeem is verzocht, maar de auto heeft een
aanhanger (de stekker van de aanhanger is correct
ingebracht).
Magic Parking uitgeschakeld:Het systeem is
uitgeschakeld na een verzoek om inschakeling van
de parkeersensoren tijdens de zoekfase bij een
voertuigsnelheid van minder dan 15 km/h.
BELANGRIJK Sommige meldingen worden door
een geluidssignaal vergezeld.
110WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER (in
combinatie met Magic Parking)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de voorbumper
(voor bepaalde versies/markten) fig. 84 en de
achterbumper fig. 85 van de auto en detecteren de
aanwezigheid van obstakels in het gebied vóór
(versies met 4 sensoren) en achter de auto (versies
met 8 sensoren) en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
De sensoren zijn altijd gecombineerd met de Magic
Parking functie.
Versie met 10 sensoren
Het systeem wordt geactiveerd wanneer de
achteruit wordt ingeschakeld of bij bediening van
de PARK-knop fig. 86.Als om inschakeling van de Magic Parking functie
is verzocht, worden de sensoren voor en achter
niet automatisch ingeschakeld tijdens het zoeken
naar een parkeerplek, maar kunnen geactiveerd
worden door op de PARK-knop te drukken of
de achteruit in te schakelen bij een snelheid van
circa 15 km/h.
Wanneer de achteruit wordt uitgeschakeld, blijven
de sensoren voor en achter geactiveerd totdat
een snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
De sensoren worden uitgeschakeld door opnieuw
op de PARK-knop te drukken of wanneer een
snelheid van 15 km/h wordt overschreden: de led
in de knop is uit wanneer het systeem niet actief
is.
fig. 84
L0F0028
LANCIA
fig. 85
L0F0027
111WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij inschakeling van de sensoren, begint het
systeem geluidssignalen uit de voorste of achterste
zoemers af te geven zodra een obstakel wordt
gedetecteerd. De frequentie neemt toe naarmate
het obstakel dichterbij komt. Wanneer het
obstakel zich op minder dan 30 cm bevindt, wordt
het geluid ononderbroken. Afhankelijk van de
positie van het obstakel (voor of achter) wordt het
geluid door de bijbehorende zoemers (voor of
achter) geproduceerd. Het obstakel dat zich het
dichtst bij de auto bevindt wordt gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel toeneemt.
De geluidscyclus blijft constant als de door de
middelste sensoren gemeten afstand ongewijzigd
blijft. Als deze situatie optreedt voor de
zijsensoren, wordt het signaal na circa 3 seconden
onderbroken (bijvoorbeeld om signalen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs muren).
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd
bij de bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen
als hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
GELUIDSMELDING
De informatie over de aanwezigheid en afstand
van een obstakel ten opzichte van de auto wordt
gegeven door middel van geluidssignalen uit
zoemers die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met 4 sensoren achter, meldt een
zoemer in de dashboardzone de aanwezigheid
van obstakels achter de auto;
❒bij de versies met 10 sensoren, meldt een
zoemer voorin de aanwezigheid van obstakels
vóór de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
fig. 86
L0F0038
112WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan 30
cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
afstand toeneemt
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw
of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen
niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag
in de zone van de sensoren, dient men
zich uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk
te richten. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is, wordt
geadviseerd zich tot het Lancia Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten bijwerken,
aangezien de trekhaak door de middelste sensoren
als een obstakel gedetecteerd kan worden.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen voor of achter de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de
auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking
van de parkeersensoren beïnvloeden:
❒Verminderde gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het systeem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren.
113WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
❒De sensoren kunnen een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel.
❒De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische
hamers) in de buurt van de auto.
❒De prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen ook beïnvloed worden door de positie
van de sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de banden
verwisseld worden, de auto te veel beladen is, of
speciale afstellingen worden uitgevoerd die de
auto lager zetten.
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn,
aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
TANKENVersies voorzien van "Smart Fuel" systeem zijn
uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken
van het verkeerde type brandstof verhindert.
Het per ongeluk bijvullen van brandstof van het
verkeerde type (bijvoorbeeld benzine in
dieselmotoren) kan alleen gebeuren in geval van
versies met tankvuldop. Controleer het type
brandstof alvorens te tanken.
Zet de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte van ten minste 95 RON. Vul de auto
nooit, noch in noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij.
Zoniet kan de katalysator beschadigd worden.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator
veroorzaakt schadelijke uitlaatgassen, met
luchtvervuiling tot gevolg.
BELANGRIJK Vul de auto nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator onherstelbaar beschadigd worden.
114WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: katalysator, lambda
sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Laat de motor nooit, ook niet bij tests, met
uitgenomen bougies draaien.
Dieselmotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: oxidatiekatalysator,
katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
DIESELROETFILTER (DPF)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem
dat bijna alle roetdeeltjes in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt.
BELANGRIJK
Onder normale
gebruiksomstandigheden worden de
katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg
warm. Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.).
119WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ALGEMENE STORINGSMELDING
(geel)
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden onder de volgende
omstandigheden. Raadpleeg in dergelijke gevallen
het Lancia Servicenetwerk om de storing zo
spoedig mogelijk te verhelpen.
Snelheidslimiet overschreden
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer de vooringestelde
snelheidslimiet wordt overschreden.
Bij sommige versies verschijnen bij het
overschrijden van deze limiet een melding en een
symbool op de display en wordt een geluidssignaal
voortgebracht.
Storing afsluiter van de brandstoftoevoer
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer de afsluiter van
de brandstoftoevoer ingrijpt of defect is.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer een storing is het
Start&Stop systeem wordt vastgesteld.Storing regensensor
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer een storing in de
regensensor wordt vastgesteld.
Storing parkeersensor
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer een storing in de
parkeersensor wordt vastgesteld.
Storing schemersensor
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (en er verschijnt een
melding op de display) wanneer een storing in de
schemersensor wordt vastgesteld.
Storing oliedruksensor
Versies met multifunctioneel display:de storing
van de oliedruksensor wordt aangegeven met een
brandend lampje op het instrumentenpaneel.
Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel
display:de storing van de oliedruksensor wordt
aangegeven met een brandend pictogram op
de display.
165WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENLAMPJES EN
BERICHTENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER