nisme van de versnellingsbak werkt
moeilijk zijn om de versnellingspook
uit de PARK-stand te verwijderen. De
parkeerrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de autozit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portieren
vergrendeld.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
LET OP!
Als het indicatielampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de parkeer-
rem is losgelaten, duidt dit op een
defect van het remsysteem. Laat de
remmen onmiddellijk nakijken door
een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERSYS-
TEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem heeft een eigen rege-
leenheid die de hydraulische remdruk
moduleert om blokkeren van de wie-
len te voorkomen en ervoor te zorgen
dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
261
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Zorg dat de lading stevig is vast-
gezet en tijdens het rijden niet kan
schuiven. Als u de vracht niet
goed vastzet, kunnen tijdens het
rijden veranderingen in de ge-
wichtsverdeling optreden die u als
bestuurder niet kunt controleren.
U kunt de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorza-ken.
Trekhaken mogen uitsluitend
door bevoegde vakmensen wor-
den gemonteerd.
Als u vracht vervoert of een aan-
hanger trekt, belaad de auto of de
aanhanger dan nooit te zwaar.
Overbelading kan ertoe leiden dat
u de macht over het stuur verliest,
tot slechte prestaties of beschadi-
ging van remmen, as, motor,
transmissie, stuurinrichting, op-
hanging, chassis of banden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Breng altijd veiligheidskettingen
aan tussen uw auto en uw aan-
hanger. Maak de kettingen altijd
vast aan het frame of de daarvoor
bestemde haken aan de trekhaak.
Voer de kettingen kruiselings on-
der de dissel door en zorg dat deze
voldoende lang zijn om bochten te
kunnen nemen.
Parkeer een auto met aanhanger
nooit op een helling. Als u een
auto met aanhanger parkeert, be-
krachtig dan altijd de handrem
van de auto. Zet de automatische
versnellingsbak van de sleepauto
in PARK. Plaats altijd blokken
voor de wielen van de aanhanger.
Overschrijd nooit het GCWR. Het totale gewicht moet worden
verdeeld tussen de auto en de
aanhanger, zodat de volgende
vier waarden niet worden over-schreden:
1. Maximaal toelaatbaar totaalge-wicht
2. GTW
3. GAWR
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
4. Disselgewichtwaarde van de aan-
hanger voor de gebruikte trekhaak.
Vereisten voor het trekken van
een aanhanger – Banden
Probeer de aanhanger niet te trek- ken wanneer een noodreservewiel is
gemonteerd.
Voor een comfortabel en veilig ge- bruik van uw auto is een juiste ban-
denspanning absoluut noodzake-
lijk. Zie "Banden – algemene
Informatie" in "Starten en rijden"
voor de juiste procedures voor het
op spanning brengen van de ban-den.
Controleer de bandenspanning van de aanhanger alvorens deze te ge-bruiken.
Controleer de banden op slijtage of zichtbare beschadigingen alvorens
de aanhanger te gebruiken. Zie
"Banden – Algemene Informatie"
onder "Starten en rijden" voor de
juiste controleprocedure.
Zie voor het verwisselen van ban- den het gedeelte "Banden – alge-
287
LET OP!
Gebruik alleen de “T”-lierhendel
om het liermechanisme te bedienen.
Het gebruik van een pneumatische
moersleutel of ander machinaal ge-
reedschap wordt afgeraden en kan
de lier beschadigen.
3. Bouw de verlengstukken van de
T-lierhendel samen tot een haak
waarmee de thuiskomer/
afdekmodule kan worden verwijderd
en trek vervolgens het reservewiel on-
der de auto vandaan. OPMERKING:
Als u een lekke voorband hebt,
moet u mogelijk de auto opkrik-
ken om de noodreservewiel-/
hoesmodule van onder de auto uit
te halen. 4. Zet de thuiskomer/afdekmodule
rechtop en verwijder de afstandsbus
van het wiel door de lierhouders sa-
men te drukken. Duw de houder door
de reserveband om deze los te maken
van het wiel.
VOORBEREIDINGEN VOOR OPKRIKKEN
1. Parkeer de auto op een stevige,
vlakke ondergrond. Vermijd een
gladde ondergrond.
WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde
van de auto als de auto vlak langs de
weg staat geparkeerd. Zet de auto
voor uw veiligheid altijd zo ver mo-
gelijk van het verkeer vandaan, zo-
dat u niet geraakt kunt worden door
een langsrijdende auto.
2. Schakel de alarmknipperlichtenin.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de versnellingspook in de
stand PARK.
5. Zet het contact uit (OFF). 6. Blokkeer de
voor- en achter-
kant van het wiel
dat zich diagonaal
tegenover het krik-
punt bevindt.
Wanneer u bijvoor-
beeld het rechtervoorwiel vervangt,
blokkeert u het linkerachterwiel. OPMERKING:
Laat geen passagiers in een auto
zitten terwijl deze wordt opge-krikt.
Trekken aan reservewiel
Afstandsbus van wiel verwijderen
299
INSTRUCTIES BIJ OPKRIKKENWAARSCHUWING!
Neem deze waarschuwingen in acht
bij het verwisselen van een band om
persoonlijk letsel of schade aan het
voertuig te voorkomen:
Parkeer de auto op een stevige envlakke ondergrond zo ver van de
rijbaan als mogelijk voordat u het
voertuig opkrikt.
Schakel de alarmknipperlichten
in.
Blokkeer het wiel dat zich schuin
tegenover het te vervangen wielbevindt.
Trek de handrem stevig aan en zet
de automatische versnellingsbak
in de stand PARK, of zet de hand-
geschakelde versnellingsbak in de
stand REVERSE (achteruit).
De motor nooit starten of laten
draaien als de auto is opgekrikt.
Er mag niemand in het voertuig
zitten terwijl het is opgekrikt.
Niet onder het voertuig kruipen
als het is opgekrikt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik de krik alleen op de aan-
gegeven plaatsen en om de auto
tijdens het verwisselen van een
band op te krikken.
Wees uiterst voorzichtig als u de
band moet verwisselen op of langs
de weg.
Om de reservebanden, plat of op-
geblazen, veilig op te bergen,
moeten ze met het ventiel naar
beneden gericht worden opgebor-gen.LET OP!
Probeer niet om de auto op te krik-
ken op andere plaatsen dan die aan-
gegeven worden in de Instructies bij
opkrikken voor deze auto.
OPMERKING:
Raadpleeg het hoofdstuk "Thuis-
komer" in "Banden – algemene in-
formatie" voor informatie over de reserveband, het gebruik en de
werking daarvan.
1. Draai de wielmoeren één slag
linksom los (maar verwijder ze niet),
terwijl het wiel nog op de grond rust.
2. Er zijn twee plaatsen aan weerszij-
den van de carrosserie waar de krik
kan worden aangebracht. Deze plaat-
sen bevinden zich op de drempelrand
van de carrosserie.
LET OP!
Probeer niet de auto omhoog te krik-
ken op andere plaatsen dan de aan-
geduide bevestigingspunten.
De plaatsen voor de krik achter bevin-
den zich tussen twee neerwaartse lip-
jes op de drempelrand van de zijcar-
rosserie.
Waarschuwingslabel krik
Bevestigingspunten voor krik
300
1. Trek de handrem aan, zet de auto-
matische transmissie in de stand
PARK (parkeren) en zet de contact-
schakelaar in de stand LOCK (ver-
grendelen).
2. Schakel de verwarming, de radio
en alle overbodige stroomverbruikersuit.
3. Wanneer u een ander voertuig auto
gebruikt voor het starten met behulp
van startkabels, parkeer dit voertuig
dan zo dat accu met de startkabels
bereikbaar is, trek de handrem aan en
zorg ervoor dat de contactschakelaar
in de stand OFF staat.WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen
geen contact kunnen maken. Hier-
door kan een massaverbinding ont-
staan met mogelijk persoonlijk letsel
als gevolg.STARTEN MET
STARTKABELS
WAARSCHUWING!
Het niet opvolgen van deze proce-
dure kan door een exploderende
accu leiden tot persoonlijk letsel of
schade aan eigendommen.LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedu-
res kan leiden tot schade aan het
laadsysteem van het voertuig dat de
starthulp biedt, of van het voertuig
met de lege accu.
1. Sluit het einde van de pluskabel(+) van de hulpstartkabel aan op de
positieve accupool (+)van het voer-
tuig met de ontladen accu.
2. Sluit het andere einde van de plus- kabel (+)aan op de pluspool (+)van
de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de massakabel (-) van de startkabel aan op de min-
pool (-)van de hulpaccu.
4. Verbind het andere uiteinde van demassakabel (-)met een geschikt mas-
sapunt op de motor (blootliggend me- talen onderdeel van de ontladen mo-
tor van het voertuig), uit de buurt van
de accu en het brandstofinspuitsys-teem.
WAARSCHUWING!
Sluit de kabel niet aan op de nega-
tieve pool
(-)van de lege accu. De
vonk die daardoor ontstaat kan de
accu doen exploderen en persoonlijk
letsel veroorzaken
5. Start de motor van de auto met de
hulpaccu. Laat de motor enkele mi-
nuten stationair draaien en start dan
de motor van de auto met de lege
accu. Nadat de motor is gestart moe-
ten de startkabels in omgekeerde
volgorde worden verwijderd:
6. Koppel de negatieve (-)hulpstart-
kabel los van de negatieve accupool (-) in de auto met de ontladen accu.
7. Neem het andere einde van demassakabel (-)van de startkabel los
van de minpool (-)van de hulpaccu.
8. Neem de pluskabel (+)van de
startkabel los van de pluspool (+)van
de hulpaccu.
306
In duizenden kilometers24 48 72 96 120 144 168 192
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96
Controleer vloeistofniveaus (remmen, ruitensproeier,
accu, koelvloeistof, enz.) en vul, indien nodig, vloeistofbij.
Visuele controle uitvoeren van de conditie van de hul-paandrijfriem(en).
Handrem controleren en indien nodig afstellen.
Uitlaatgasemissiewaarden controleren.
Werking motormanagement controleren (via diagnose- stekker).
Ververs de automatische transmissievloeistof en vervang
het filter (*).
Bougies vervangen.
Hulpaandrijfriem(en) vervangen.
Luchtfilterelement vervangen.
Motorolie verversen en oliefilter vervangen. Na elke 12.000 km of 6 maanden wat als eerste komt
Remvloeistof verversen (of elke 24 maanden).
Pollenfilter vervangen.
(*) Vloeistof van automatische ver-
snellingsbak verversen en filter(s)
vervangen bij 96.000 km of 48 maan-
den als u met de auto onder een van de
volgende omstandigheden rijdt: rij-
den in stadsverkeer, herhaaldelijke korte ritten (minder dan 7-8 km), of
regelmatig trekken van aanhangwa-
gen of caravan.
Periodieke controles
Na elke
1.000 km of voorafgaand aan
lange ritten het volgende controleren
en eventueel bijvullen:
koelvloeistof; remvloeistof;
ruitensproeiervloeistof;
bandenspanning en staat van de
banden;
werking van verlichting (koplam- pen, richtingaanwijzers, waarschu-
wingsknipperlichten, enz.);
348
In duizenden kilometers20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120
Controleer de conditie en slijtage van de remblok-
ken vóór en de werking van het slijtage-indicatielampje.
Controleer conditie en slijtage van de remblokken
achter en de werking van het slijtage-indicatielampje
Controleer vloeistofniveaus (remmen, ruiten-
sproeier, accu, koelvloeistof, enz.) en vul, indien
nodig, vloeistof bij.
Visuele controle uitvoeren van de conditie van dehulpaandrijfriem(en).
Controleer de staat van de distributieriem.
Handrem controleren en indien nodig afstellen.
Uitlaatgasemissiewaarden controleren.
Werking motormanagement controleren (via diag- nosestekker).
Tap de automatische transmissievloeistof af en vul
bij. Vervang het hoofdfilter voor het motorcarter en
het spin-on retourfiter voor de koeler (voor be-
paalde uitvoeringen/markten).
Vervang het brandstoffilter (dieseluitvoering).
Hulpaandrijfriem(en) vervangen.
Distributieriem vervangen (*).
Luchtfilterelement vervangen.
Ververs motorolie en vervang oliefilter (**).
351
Temperatuurmeter . . . . . . . 183
Verdronken motor starten . . 247
Waarschuwing
uitlaatgassen . . . . . . . . . . 35,68
Wil niet starten . . . . . . . . . . 247
Motorkapontgrendeling . . . . . 128Multifunctionele
bedieningshendel . . . . . . . . . . 132
Muntenhouder . . . . . . . . . . . . 161 Navigatiesysteem
(uconnect™ gps) . . . . . . . 146,202
Noodgevallen, wat te doen Opkrikken . . . . . . . . . 296,300
Oververhitting van
de motor . . . . . . . . . . . . . . 295
Starten met startkabels . . . . 305
Waarschuwingsknipperlich-
ten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 295
Octaangehalte van benzine
(brandstof) . . . . . . . . . . . 280,342
Olie, motor . . . . . . . . . . . 316,342 Aanbevolen . . . . . . . . . 316,341
Additieven . . . . . . . . . . . . . 316
Controleren . . . . . . . . . . . . 316
Filter . . . . . . . . . . . . . 317,342
Filter verwijderen . . . . . . . . 317
Interval olieverversing . . . . . 316 Synthetische . . . . . . . . . . . 316
Verwijderen . . . . . . . . . . . . 317
Viscositeit . . . . . . . . . . . . . 341
Vulhoeveelheid . . . . . . . . . . 341
Onderhoud van de auto . . . . . 328
Onderhoud van de
bekleding . . . . . . . . . . . . . . . 330
Onderhoud van de wielen en
wielversiering . . . . . . . . . . . . 329
Onderhoud, schuifdak . . . . . . 152
Onderhoud, werkwijze . . . . . . 315
Onderhoudsschema . . . . . 346,349
Onderhoudsvrije accu . . . . . . . 319
Onderste bevestigingspunten
en -banden voor kinderzitjes
(LATCH-systeem) . . . . . . . . . . 62
Opbergruimte . . . . . . . . . . . . 157
Opname, gebeurtenisgegevens . . 56
Opnieuw instellen
controlelampje olie
verversen . . . . . . . . . . . . 178,193
Opslag van het voertuig . . 239,336
Oververhitting van
de motor . . . . . . . . . . . . 184,295
Paraplurek . . . . . . . . . . . . . . 158
Parkeerhulp achter . . . . . . . . 140
Parkeerrem, handrem . . . . . . 260
Passeersignaal . . . . . . . . . . . . 133 Pedalen, verstelbaar . . . . . . . . 137Peilstokken
Automatische
versnellingsbak . . . . . . . . . 328
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . 316
Stuurbekrachtiging . . . . . . . 259
Persoonlijke instellingen . . . . . 197
Plafondlamp . . . . . . . . . . . . . 130
Portierontgrendeling met
afstandsbediening . . . . . . . . . . 18
Portiersloten . . . . . . . . . . . . . . 22
Portiersloten, automatisch . . . . 24
Programmeerbare
elektronische onderdelen . . . . 197
Radiaalbanden . . . . . . . . . . . 268 Radiatorvuldop
(koelvloeistofdop) . . . . . . 323,324
Radio (geluidssystemen) . . . . . 202
Radio, afstandsbediening . . . . 225
Radio, bediening . . . . . . . . . . 226Reinigen Wielen . . . . . . . . . . . . . . . . 329
Reinigen van
glasoppervlakken . . . . . . . . . . 331Rem/versnellingsbak
vergrendeling . . . . . . . . . . . . 251
Remhulpsysteem . . . . . . . . . . 263
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . 326
363