spiegelbehuizing en naderingsverlich-
ting in de spiegel hebben vijf LED-lampjes.
Drie van de LED-lampjes vormen de
richtingaanwijzer die tegelijk met de
richtingaanwijzer aan de voor- en
achterzijde van de auto knipperen.
Door het inschakelen van de alarm-
knipperlichten worden deze LED-
lampjes ook geactiveerd.
De andere twee LED-lampjes zijn
voor de instapverlichting, die in beide
spiegels wordt ingeschakeld wanneer
u de afstandsbediening gebruikt of
een van de portieren opent. Deze
LED-lampjes schijnen opzij om de
grepen van de voor- en achterportie-
ren te verlichten. Ze schijnen ook naar
beneden om het gebied voor de deu-
ren te verlichten.
De instapverlichting gaat na 30 se-
conden langzaam uit of gaat onmid-
dellijk uit als het contactslot in de
stand RUN wordt gezet. OPMERKING:
De naderingsverlichting werkt niet
als de versnellingspook uit de
stand PARK is gehaald.SPIEGELS KANTELEN BIJ
ACHTERUITRIJDEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Spiegels kantelen bij achteruitrijden
positioneert automatisch de buiten-
spiegels en zorgt ervoor dat de be-
stuurder de grond achter de voorpor-
tieren kan zien. De buitenspiegels
bewegen enigszins naar beneden van
de oorspronkelijke positie op het mo-
ment dat de auto in de achteruitstand
wordt geschakeld. De buitenspiegels
keren vervolgens terug naar hun oor-
spronkelijke positie wanneer de auto
uit de achteruitstand wordt gescha-
keld. Iedere opgeslagen geheugenin-
stelling heeft een hieraan gekoppelde
stand voor het kantelen van de spie-
gels bij achteruitrijden. OPMERKING:
De functie spiegels kantelen bij
achteruitrijden kan in- en uitge-
schakeld worden met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen"
in "Uw instrumentenpaneel be-
grijpen" voor meer informatie.
ELEKTRISCH BEDIENDE BUITENSPIEGELS
De bedieningselementen voor de elek-
trisch bediende buitenspiegels be-
vindt zich op het bekledingspaneel in
het bestuurdersportier.
De bedieningselementen van de elek-
trisch bediende buitenspiegels omvat-
ten de keuzeknoppen voor de spiegels
en een schakelaar met vier richtingen
het bedienen van de spiegels. Voor het
afstellen van een spiegel druk u hetzij
op de toets L (links) of R (rechts) om de
spiegel te selecteren die u wilt afstellen.OPMERKING:
Een lampje in de geselecteerde
toets brandt om aan te geven dat de
spiegel is geactiveerd en kan wor-
den versteld.
Elektrisch bediende spiegels
70
de akoestische waarschuwing wordt
het volume van de radio (indien inge-
schakeld) verlaagd. OPMERKING:
Bij elke akoestische waarschu-wing van het BSM-systeem
wordt het volume van de radioverlaagd.
Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, zal het systeem al-
leen een visuele waarschuwinggeven.
Als het systeem in RCP werkt, zal
zowel een visuele als akoestische
waarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer een akoestische
waarschuwing moet worden gege-
ven, wordt ook de radio gedempt.
Als RCP actief is, zal altijd een ge-
luidssignaal worden gegeven en de
status van de richtingaanwijzer/
alarmknipperlichten worden gene-
geerd. Dodehoekwaarschuwing uit
Als het BSM-systeem is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of akoestische
waarschuwingen afgegeven door het
BSM- of RCP-systeem. OPMERKING:
Het BSM-systeem slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de con-
tactschakelaar wordt uitgezet. Tij-
dens het starten van de auto wordt
de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Astronomische zone — systeem
tijdelijk niet beschikbaar
Wanneer het voertuig deze zone bin-
nengaat, zal het systeem tijdelijk niet
beschikbaar zijn en toont het EVIC
het bericht "Dodehoeksysteem tijde-
lijk niet beschikbaar - astronomische
zone". De LED’s in de buitenspiegels
lichten op en blijven branden totdat
het voertuig de zone verlaat. STOELEN
De stoelen vormen een belangrijk on-
derdeel van het veiligheidssysteem
voor inzittenden van deze auto.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens het
rijden personen te vervoeren in de
bagageruimte, zowel binnen als
buiten de auto. Bij een aanrijding
lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico om ernstig
of zelfs dodelijk gewond te raken.
Vervoer geen personen in een
ruimte van de auto die niet is
voorzien van stoelen en autogor-
dels. Bij een aanrijding lopen per-
sonen in de bagageruimte een gro-
ter risico om ernstig of zelfs
dodelijk gewond te raken.
Zorg dat iedereen in uw auto een
stoel heeft en de autogordel op de
juiste wijze heeft omgedaan.
ELEKTRISCH
VERSTELBARE STOELEN
Op modellen die zijn uitgerust met
elektrisch verstelbare stoelen bevindt
de schakelaar zich aan de buitenzijde
van de stoel bij de vloer. Met deze
schakelaar kunt u de bestuurdersstoel
omhoog, omlaag, naar voren en naar
achteren bewegen en de zitting kante-len.
76
standigheden waarbij de auto vóór u
naar een andere rijstrook gaat of wan-
neer er op uw rijstrook een auto stil-
staat. Blijf altijd alert en wees erop
voorbereid uw remmen te gebruiken.
De modus Normal Cruise
Control (vaste snelheid)
Naast de Adaptieve Cruise Control
beschikt uw auto ook over de modus
Normal Cruise Control (vaste snel-
heid), voor het rijden met een con-
stante snelheid. De modus Normale
Cruise Control is bedoeld om een in-
gestelde snelheid aan te houden, zon-
der het gaspedaal te hoeven indruk-
ken. De cruisecontrol kan alleen
worden gebruikt bij snelheden boven
30 km/u.
Als u een andere modus wilt active-
ren, drukt u op de toets MODE (mo-dus) wanneer de systeemstatus OFF,
READY of SET (uit, gereed of inge-
steld) actief is. Als de systeemstatus
ACC READY of ACC SET (ACC ge-
reed of ACC ingesteld) actief was, zal
de melding "Cruise Ready" (cruise-
control gereed) worden getoond. Als
de systeemstatus ACC OFF actief
was, zal de melding "Cruise Off"
(cruisecontrol uit) worden getoond..
Als u wilt terugkeren naar de modus
Adaptive Cruise Control, drukt u nog-
maals op de toets MODE.
WAARSCHUWING!
In de modus Normal Cruise Control
zal het systeem niet reageren op
voertuigen die voor u rijden. Boven-
dien wordt de naderingswaarschu-
wing niet geactiveerd en klinkt er
zelfs als u te dicht op het voertuig
voor u rijdt geen alarmsignaal, om-
dat het voor u rijdende voertuig en
de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Zorg dat u een veilige af-
stand aanhoudt tussen uw auto en
het voertuig dat voor u rijdt. Zorg
dat u zich altijd bewust bent van de
gekozen modus.
De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de toets SET-
. Het EVIC-scherm toont de inge-
stelde snelheid. OPMERKING:
Tijdens het instellen of wijzigen
van de snelheid wordt de nieuwe
waarde weergegeven op het
scherm, niet op de snelheidsmeter.
Ingestelde snelheid aanpassen
U kunt de ingestelde snelheid op twee
manieren wijzigen:
Trap het gaspedaal in om de ge- wenste snelheid te bereiken en druk
vervolgens op de toets SET -.
Raak de toets RES +of SET -aan
om de ingestelde snelheid respectie-
velijk te verhogen of verlagen met
stappen van 1 km/u. Houdt de toetsRES +of SET -vast om de snelheid
te verhogen met stappen van
10 km/u.
Annuleren (Cancel)
Het systeem schakelt de modus Nor-
mal Cruise Control uit zonder het ge-
heugen te wissen, wanneer:
112
branden, moet u het systeem door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de
handrem wordt aangetrokken terwijl
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN staat. OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat
de handrem is aangetrokken. Het
geeft niet aan hoe krachtig de
handrem is aangetrokken.
15. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje controleert hetantiblokkeersysteem
(ABS). Het lampje gaat
branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden
aan blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat
onderhoud noodzakelijk is. Het ge-
wone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaar-
schuwingslampje niet brandt. Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblok-
keerremmen. Wanneer het ABS-
lampje niet gaat branden bij het in-
schakelen van het contact, moet het
lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer.
16. Controlelampje
beveiligingssysteem (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Dit lampje knippert snel ge-
durende circa 15 seconden,
wanneer het voertuigalarm
wordt ingeschakeld, en
knippert daarna langzaam totdat het
voertuigalarm wordt uitgeschakeld.
17. Controle-/storingslampje
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) uitgeschakeld (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) Dit lampje geeft aan dat de
elektronische stabiliteitsre-
geling (ESC) is uitgescha-keld. 18. Controle-/storingslampje
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het controle-/
storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESC-
systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart
en u meerdere kilometers hebt gere-
den met een snelheid boven 48 km/u,
dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het
probleem te laten opsporen en verhel-pen. OPMERKING:
Het controlelampje elektronisch stabiliteitsprogramma UIT en
het controle-/storingslampje
elektronisch stabiliteitspro-146
6
WAT U KUNT DOEN IN NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN . . . . . . . . . . . . . . . . 239
WANNEER DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239
TIREFIT-KIT (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
TIREFIT-OPBERGVAK . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
ONDERDELEN EN GEBRUIK VAN DE TIREFIT-SET . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR GEBRUIK TIREFIT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
EEN BAND REPAREREN MET TIREFIT . . . . 242
WIEL VERWISSELEN BIJ EEN LEKKE BAND . . 246 PLAATS VAN KRIK EN RESERVEWIEL . . . . 246
VOORBEREIDINGEN VOOR OPKRIKKEN . . . 247
OPKRIKKEN EN WIEL VERWISSELEN . . . . 247
WIEL MONTEREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
STARTEN MET STARTKABELS . . . . . . . . . . . . . 250 VOORBEREIDING VOOR HET STARTENMET STARTKABELS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
STARTEN MET STARTKABELS . . . . . . . . . . . 251
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER VRIJKRIJGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
237
ALARMKNIPPERLICHTENDe schakelaar voor de waarschu-
wingsknipperlichten bevindt zich in
het midden van het instrumentenpa-
neel, tussen de middelste ventilatie-
roosters.Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten in te scha-
kelen. Zodra u de schakelaar
indrukt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen om het verkeer te waar-
schuwen voor een noodsituatie. Druk
nogmaals op de schakelaar om de
alarmknipperlichten uit te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor
noodsituaties. Gebruik het systeem
niet terwijl u rijdt. Gebruik het alleen
wanneer u panne hebt en uw auto een
gevaar vormt voor andere weggebrui-kers.
Als u het voertuig moet verlaten om
hulp te zoeken, blijven de alarmknip-
perlichten ook werken wanneer het
contact is uitgeschakeld (OFF). OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de
alarmknipperlichten kan uw accu
leeg raken. WANNEER DE MOTOR
OVERVERHIT RAAKT
In elk van de hierna volgende gevallen
kunt u met de passende maatregelen
het gevaar op oververhitting vermin-
deren.
Rijdend op grote weg — minder
snelheid.
In stadsverkeer: zet de versnellings- bak in de stand Neutraal wanneer u
stilstaat, maar verhoog het statio-
nair toerental niet.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de
motor te voorkomen:
Als de airco (A/C) aanstaat, schakel deze dan uit. Het airco-
systeem voert warmte af naar het
koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
U kunt ook de temperatuurre- gelknop in de hoogste stand zet-
ten, de vloerroosters openen en
de aanjager in de hoogste stand
zetten. Zo ondersteunt het ver-
warmingssysteem de werking van de radiator bij het afvoeren
van warmte uit het koelsysteem.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit
koelsysteem, kan dit schade aan de
auto veroorzaken. Wanneer de tem-
peratuurmeter in de "H"-zone staat,
zet dan de auto veilig stil langs de
kant van de weg. Laat de auto met
uitgeschakelde airco stationair
draaien tot de meternaald weer in
het normale bereik staat. Als de wij-
zer op de H blijft staan, moet u de
motor onmiddellijk uitzetten en de
auto laten controleren.WAARSCHUWING!
Hete koelvloeistof (antrivries) en
stoom uit de radiateur kunnen ern-
stige brandwonden veroorzaken. Als
u stoom van onder de motorkap
hoort of ziet komen, mag u de mo-
torkap pas openen nadat de radiator
voldoende is afgekoeld. Open nooit
de vuldop van het expansiereservoir
als de radiateur of het koelvloei-
stofreservoir heet is.
239
6. Verwijder de schaarkrik en moer-
sleutel als één geheel van het reserve-
wiel. Draai de krikschroef naar links
om de moersleutel los te maken en
verwijder de sleutel van de krik.WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij eennoodstop of ongeval naar voren
schieten en zo de inzittenden ern-
stig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de
daartoe bestemde plaatsen op.
Laat de leeggelopen (lekke) band
onmiddellijk repareren of vervan-gen. VOORBEREIDINGEN VOOR OPKRIKKEN
1. Parkeer de auto op een stevige en
vlakke ondergrond, zo ver mogelijk
verwijderd van het overige verkeer.
Vermijd gladde oppervlakken.
WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde
van de auto als de auto vlak langs de
weg staat geparkeerd. Zet de auto
voor uw veiligheid altijd zo ver mo-
gelijk van het verkeer vandaan, zo-
dat u niet geraakt kunt worden door
een langsrijdende auto.
2. Schakel de alarmknipperlichtenin.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de versnellingspook in de
stand PARK.
5. Zet het contact uit (OFF). 6. Blokkeer de
voor- en achter-
kant van het wiel
dat zich diagonaal
tegenover het krik-
punt bevindt. Wanneer u bijvoorbeeld het rechter-
voorwiel vervangt, blokkeert u hetlinkerachterwiel. OPMERKING:
Laat geen passagiers in een auto
zitten terwijl deze wordt opge-krikt.
OPKRIKKEN EN WIEL
VERWISSELEN
WAARSCHUWING!
Neem deze waarschuwingen in acht
bij het verwisselen van een band om
persoonlijk letsel of schade aan het
voertuig te voorkomen:
Parkeer de auto op een stevige en
vlakke ondergrond zo ver van de
rijbaan als mogelijk voordat u het
voertuig opkrikt.
Schakel de alarmknipperlichten
in.
Blokkeer het wiel dat zich schuin
tegenover het te vervangen wielbevindt.
(Vervolgd)
Krikbevestiging
247
Aanhangergewicht . . . . . . . . . 230
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . 227Bedrading . . . . . . . . . . . . . 233
Gewicht trailer en dissel . . . 230
Minimumvereisten . . . . . . . 231
Tips . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
Tips voor koeling . . . . . . . . 236
Trekhaak . . . . . . . . . . . . . . 236
ABS (antiblokkeersysteem) . . . 203
Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266 Locatie . . . . . . . . . . . . . . . 267
Achtermistlamp . . . . . . . . . . . . 89
Achterruit, onderdelen . . . . . . 133
Achterruitontdooiing . . . . . . . 133
Achterste mistlampen . . . . . . . . 89Achteruitkijkspiegels,
elektrisch bediend . . . . . . . . . . 70
Additieven, brandstof . . . . . . . 222
Afstandsbediening autoradio . . 169
Afstandsbediening autoradio
op stuurwiel . . . . . . . . . . . . . 169
Afstandsbediening deurslot,
programmering . . . . . . . . . . . . 15
Afstandsbediening deurslot,
vervanging . . . . . . . . . . . . . . . 14
Afstandsbediening kofferklep . . 27Afvalverwijdering Antivries
(motorkoelvloeistof) . . . . . . 274 Motorolie . . . . . . . . . . . . . . 266
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . 38,45Airbag-
waarschuwingslampje . . 43,44,47,
58,144
Airbag, onderhoud . . . . . . . . . . 46
Airbag, ontplooien van . . . . . . . 45
Airbag, raam
(zijgordijn) . . . . . . . . . . 40,42,45
Airco, koelvloeistof . . . . . 267,268
Airco, onderhoud . . . . . . . . . . 267
Aircofilter . . . . . . . . . . . . 177,268
Aircosysteem . . . . . . . . . . 175,267
Alarmknipperlichten . . . . . . . 239
Alarmlampje . . . . . . . . . . . . . 146
Alarmsysteem (beveiliging) . . . . 15
Algemene informatie . . . . . . 15,19
Anti-ongevalsysteem FCW
(Forward Collision
Warning) . . . . . . . . . . . . 113,150Anti-slingerinrichting
aanhanger (TSC) . . . . . . . . . . 228Antiblokkeersysteem
(ABS) . . . . . . . . . . . . . . 203,204Antiblokkeersysteem,
waarschuwingslampje . . . . . . 146Antivries
(motorkoeling) . . . . . . . . 273,290 Afvalverwijdering . . . . . . . . 274 Asvloeistof . . . . . . . . . . . . . . 292
Automatisch controlelampje
Olie verversen . . . . . . . . . . . . 153
Automatisch dimmen van de
spiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Automatisch ontgrendelen,
portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Automatisch openen van de
ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Automatische koplampen . . . . . 87Automatische
portiervergrendelingen . . . . . . . 21
Automatische sluitfunctie
elektrische raambediening . . . . 25Automatische
temperatuurregeling (ATC) . . . 175
Automatische transmissie . . . 189,
193,277,278
Autostick . . . . . . . . . . . . . . 198
Soort vloeistof . . . . . . . . . . 292
Speciale additieven . . . . . . . 277
Vloeistof en filter
vervangen . . . . . . . . . . . . . 278
Vloeistof toevoegen . . . 278,292
Vloeistof vervangen . . . . . . 278
Vloeistofpeil controleren . . . 277
Automatische versnelling
thuiskomertje-modus . . . . . . . 193
306