48WEGWIJS IN UW AUTO
VOLUMETRISCHE BEWAKING/
KANTELBEVEILIGING
Voor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruiten
en het eventuele opendak (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
geheel gesloten zijn.
Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werking
stellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) door
op de knop A-fig. 14 op het plafondlampje voor te drukken, voor-
dat het alarm wordt ingeschakeld.
Als de functie wordt uitgeschakeld, knippert het lampje op de
knop enkele seconden. Het buiten werking stellen van de volu-
metrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden her-
haald als het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest.
MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden van
het controlelampje
Yop het instrumentenpaneel (of het sym-
bool op het display) en het tegelijk verschijnen van een mel-
ding op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instru-
mentenpaneel”).ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de au-
to af te sluiten door de metalen baard van de sleutel met af-
standsbediening in het portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutel met afstandsbe-
diening leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, dan
kunt u het alarm buiten werking stellen door de contactsleutel
in het contactslot te steken en deze in stand MAR te draaien.
fig. 14
L0E0153m
60WEGWIJS IN UW AUTO
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingescha-
keld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen
op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te druk-
ken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder
en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale tempe-
ratuurverschil is 7 °C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentempera-
tuur hoger is dan 4 °C.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om
de recirculatiefunctie niet te gebruiken, omdat
hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
Automatische werking van de airconditioning
(functie AUTO) A-fig. 26
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch:
❍de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht;
❍de luchtverdeling in het interieur;
waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden op-
geheven.
Tijdens de automatische werking van de airconditioning ver-
schijnt op het display de melding FULL AUTO.
Tijdens de automatische werking is het altijd mogelijk de inge-
stelde temperaturen te veranderen en handmatig een van de vol-
gende handelingen uit te voeren:
❍regelen aanjagersnelheid;
❍instellen luchtverdeling;
❍in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie;
❍inschakelen aircocompressor.
62WEGWIJS IN UW AUTO
Regeling aanjagersnelheid fig. 26
Druk op de knop C
pvoor het verhogen/verlagen van de aan-
jagersnelheid.
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weerge-
geven door de verlichte staafjes op het display:
❍maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
❍minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel verlicht staaf-
je), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met
de knop
❄.
Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in
te schakelen, na een handmatige instelling, moet u de knop
AUTO indrukken.Gelijkstellen ingestelde temperaturen
(functie MONO) fig. 26
Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan
bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen
van de temperatuur aan beide zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt, wordt de functie uitge-
schakeld.
Aircocompressor uitschakelen fig. 26
Druk op de knop E (OFF).
Op het display verschijnen de volgende gegevens:
❍opschrift OFF;
❍weergave buitentemperatuur;
❍weergave ingeschakelde luchtrecirculatie (lampje op de knop
Tbrandt).
64WEGWIJS IN UW AUTO
Inschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie
(Air Quality System) fig. 26
Druk op de knop
T.
Er zijn drie mogelijkheden voor de luchtrecirculatie:
❍automatische werking; op het display verschijnt het opschrift
AQS en het lampje op de knop
Tis gedoofd;
❍geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld
en luchttoevoer van buiten); het lampje op de knop
Tis
gedoofd;
❍geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld);
het lampje op de knop
Tbrandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling auto-
matisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
Tbrandt).
Als u de knop
Tindrukt, kunt u de luchtrecirculatie uit-
schakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop brandt), kan
de AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld.BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk
van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”),
de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is ech-
ter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige
of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aan-
zienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet
is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de luchtrecircu-
latie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voor-
komen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raad-
zaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, voor-
al als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzien-
lijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
AQS-functie (Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display) wordt de re-
circulatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt
gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt ongeveer
15 minuten na het inschakelen van de recirculatie voor het ver-
versen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buiten-
lucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van
de buitenlucht.
WEGWIJS IN UW AUTO65
1
Aircocompressor in-/uitschakelen I-fig. 26
Als u op de knop
❄drukt, wordt de aircocompressor ingescha-
keld.
Inschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄brandt;
❍weergave van het symbool
❄op het display.
Uitschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄gedoofd;
❍doven van het symbool
❄op het display;
❍uitschakeling luchtrecirculatie;
❍uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur
in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in
deze situatie knippert het symbool ò op het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. U kunt de airco-
compressor weer inschakelen door nogmaals op de knop
❄of
AUTO te drukken: in dat laatste geval worden de andere hand-
matig geselecteerde instellingen opgeheven.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De ver-
lichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook de ver-
lichting van het instrumentenpaneel en van de bedieningsknop-
pen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL – Daytime Running Lights)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand
Ozet,
wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de andere
lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. De au-
tomatische inschakeling van de dagverlichting kan worden in-
of uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf
“Display” in dit hoofdstuk). Als de dagverlichting wordt uitge-
schakeld, dan wordt met de draaiknop in stand
Ogeen enkele
verlichting ingeschakeld.
fig. 27
L0E0019m
66WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Als de sensor de opdracht geeft tot uitschakeling, dan schakelen
de dimlichten en de buitenverlichting uit en schakelt de dag-
verlichting (indien actief) in.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daar-
om moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR MET FUNCTIE
CORNERING LIGHTS
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snelheid lager dan 40 km/h,
wordt bij een grote stuuruitslag of bij inschakeling van de rich-
tingaanwijzers, een lamp (ingebouwd in de mistlamp) aan de
binnenzijde van de bocht ingeschakeld om het zichtveld 's nachts
te vergroten. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via
het menu op het display (zie de paragraaf “Display” in dit hoofd-
stuk). SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen) fig. 27
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het om-
gevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er no-
dig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het “Setup-menu” van het in-
strumentenpaneel.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan, af-
hankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlich-
ting en de dimlichten automatisch branden.
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlicht-
signaal worden gegeven.De dagverlichting is een alternatief voor het
dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dag-
verlichting is in bepaalde landen verplicht en
waar niet verplicht, toegestaan.
De dagverlichting is geen vervanging voor het dimlicht
tijdens het rijden in tunnels of in het donker.
Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van de
wettelijke voorschriften van het land waarin u zich
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
68WEGWIJS IN UW AUTO
FUNCTIE WISSELEN VAN RIJBAAN
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet
u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onver-
grendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de gekozen zij-
de knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd
worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP
te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minu-
ten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 secon-
den langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hen-
del wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de
functie actief blijft. Het lampje gaat branden als de hendel voor
het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie au-
tomatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt be-
diend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 29 kunt u de ruitenwissers/-sproei-
ers en achterruitwisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR
staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden ge-
zet:
A: ruitenwissers uitgeschakeld.
B: wissen met interval;
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van de
vier intervalstanden:
,= zeer lang interval;
■= lang interval;
■ ■= gemiddeld interval;
■ ■ ■= kort interval;
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
72WEGWIJS IN UW AUTO
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje
Üop het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het
display (zie de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gaspe-
daal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+) en laat
de knop los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gas-
pedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de op-
geslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid
op de volgende manier worden opgeroepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan
de opgeslagen snelheid;
❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het mo-
ment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e versnel-
ling);
❍druk op de knop C-fig. 31.OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid
op;
of
❍zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
❍houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de nieuwe
snelheid is bereikt die automatisch zal worden opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.