180STARTEN EN RIJDEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te
duwen, te slepen of van een helling af te laten
rijden. Op die wijze kan er onverbrande brand-
stof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen
draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij
raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand
STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even
“op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de tem-
peratuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
184STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met sta-
tionair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, ter-
wijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen
te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste ver-
snelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snel-
le acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt
de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snel-
heid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet
de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het
brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),
maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwe-
gend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich
veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aan-
zienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
STARTEN EN RIJDEN187
3
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen
gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd,
om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voor-
schriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd
worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het
noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op
de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop
u sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto langer dan een maand
niet wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte;
❍schakel een versnelling in;
❍zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
❍maak de minklem los van de accupool (zie voor de uitvoe-
ringen met Start&Stop-systeem de informatie in de para-
graaf “Start&Stop-systeem” in het hoofdstuk “1”);
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruit-
wisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voor-
geschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
NOODGEVALLEN191
4
Ga voor het starten als volgt te werk:
❍verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide
accu's met een startkabel;
❍sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de
hulpaccu en op de massakabel
Eop de motor of de ver-
snellingsbak van de auto die gestart moet worden;
❍start de motor;
❍neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde
volgorde los.
Raadpleeg voor de uitvoeringen met Start&Stop-systeem de pa-
ragraaf “Start&Stop-systeem” in hoofdstuk “1” voordat de au-
to met een hulpaccu wordt gestart.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet pro-
beren maar wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu's niet
direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas
ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is
geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen de-
ze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen de-
len met elkaar in verbinding staan.ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen
of van een helling af te laten rijden.
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbe-
krachtiging (indien aanwezig) niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening
van het rempedaal en het stuur.
226NOODGEVALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu
dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot het Lan-
cia Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte
(ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu lan-
ger oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
UITVOERINGEN ZONDER Start&Stop-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍maak de klem los van de minpool op de accu;
❍sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen;
let hierbij op de polariteit;
❍schakel de acculader in;
❍aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit
en koppel dan de accu los;
❍sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.UITVOERINGEN MET Start&Stop-SYSTEEM fig. 43
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍koppel de aansluiting A (door bediening van knop B) los van
de accuconditiesensor C, die op de minpool D van de accu
is gemonteerd;
fig. 43
L0E0199m
228NOODGEVALLEN
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging
en de elektrische stuurbekrachtiging niet wer-
ken zolang de motor niet is aangeslagen, waar-
door meer kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen
elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen car-
rosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen
van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt
zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar
andere weggebruikers. Start de motor niet als de auto
wordt gesleept. Maak de schroefdraad zorgvuldig
schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen
draait. Controleer voor het slepen of het sleepoog volle-
dig op de betreffende schroefdraadpen is gedraaid.
Het sleepoog voor en achter mag uitsluitend wor-
den gebruikt voor pechgevallen op een vlakke weg.
Slepen, waarbij gebruik moet worden gemaakt
van een sleepverbinding (sleepstang) die aan de wettelij-
ke eisen voldoet, is toegestaan over korte afstanden om de
auto op een vlakke weg te verplaatsen als voorbereiding
op transport m.b.v. een afsleepauto of een autoambulan-
ce. De sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt voor het
slepen van het voertuig buiten een vlakke weg of als er
obstakels aanwezig zijn en/of voor het slepen met sleep-
kabels of andere elastische materialen. Naast boven-
staande voorwaarden moeten de twee voertuigen (het sle-
pende en het gesleepte) tijdens het slepen ook zo veel
mogelijk in een rechte lijn achter elkaar blijven.
fig. 45L0E0091m
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit
het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit
het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het
stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te
besturen.
❍draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of
achter.
290ALFABETISCH REGISTER
Snelle bandenreparatieset
“Fix&Go Automatic” ............. 192
SPORT-functie ......................... 105
Start&Stop (systeem)............... 121
Start-/contactslot ..................... 49
Startblokkering Lancia CODE .. 41
Starten en rijden...................... 177
Stekkerdoos............................. 83
Stuurinrichting ........................ 265
Stuurslot .................................. 49
Stuurwiel ................................. 54
Symbolen ................................. 40
Tanken................................... 151
Technische gegevens ................ 257
TPMS (systeem)...................... 129
Transmissie .............................. 264
Trekken van aanhangers .......... 185
Tripcomputer ........................... 38
TTC-systeem ........................... 118
Veiligheid................................ 155
Veiligheidsgordels .................... 156
Velgen
– verklaring van
velgencodering .................... 268
Verlichting dashboardkastje
(gloeilamp vervangen) ........... 218
Verlichting zonneklepspiegel
(gloeilamp vervangen) ........... 218
Versnellingsbak (gebruik) ........ 182
Vloeistoffen en smeermiddelen .. 277
Vullingstabel ............................ 275
Waarschuwings-
knipperlichten ....................... 76
Wegwijs in uw auto .................. 7
Wiel verwisselen ....................... 199
Wielen ..................................... 266
Wielophanging ......................... 265
– Reactive Suspension System .. 107 Rim Protector (banden) ........... 268
Roetfilter (DPF) ....................... 154
Rubber slangen........................ 250
Ruitbediening .......................... 90
Ruiten (reinigen) ...................... 255
Ruitensproeiers ........................ 68
Ruitenwissers
– bediening ............................ 68
– ruitensproeiers..................... 252
– wisserbladen....................... 251
Safe lock ................................. 45
SBR-systeem ............................ 157
Sensor automatische koplampen
(schemersensor)..................... 66
Slepen van de auto ................... 227
Sleutels .................................... 42
Sneeuwkettingen ...................... 187
Snelheid (maximum) ............... 272