114WEGWIJS IN UW AUTO
ESP 2-SYSTEEM
(ELECTRONIC STABILITY PROGRAM)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP 2-systeem is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
Het ESP 2-systeem beschikt naast ASR (anti-doorslipregeling
van de aangedreven wielen die werkt op de remmen en de mo-
tor) en HILL HOLDER (automatisch werkende wegrijhulp op
hellingen), ook over MSR (regeling van het afremmen op de mo-
tor tijdens terugschakelen), HBA (automatische remdrukverho-
ger bij noodstops), ABS (voorkomt dat de wielen blokkeren en
doorslippen, ongeacht de conditie van het wegdek en de pe-
daaldruk) en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging). ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
áop het instrumentenpaneel knip-
peren, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabili-
teit en de grip dreigt te verliezen.
Inschakeling van het systeem
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als de mo-
tor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ESP 2-systeem wordt het systeem auto-
matisch uitgeschakeld en gaat het lampje
áop het instrumen-
tenpaneel continu branden en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. Bovendien gaat ook het lamp-
je in de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes op
het instrumentenpaneel”). Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk.
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen de
bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico's te nemen. De rijstijl
moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en
het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de
auto.
WEGWIJS IN UW AUTO121
1
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de au-
to stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een
vermindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van scha-
delijke uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als de auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnel-
lingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is los-
gelaten.
OPMERKING De motor wordt uitsluitend automatisch uitge-
zet nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaal-
delijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschij-
nen van symbool Ufig. 74 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.SYSTEEM HANDMATIG IN-/UITSCHAKELEN
Druk voor het handmatig in en uit schakelen van het systeem op
de knop Tfig. 75 die zich op het schakelaarpaneel op het dash-
board bevindt.
fig. 74
L0E1024g
fig. 75L0E0207m
122WEGWIJS IN UW AUTO
Inschakeling Start&Stop-systeem
De inschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangege-
ven door een melding + een symbool op het display. In deze si-
tuatie is het lampje A-fig. 75 boven knop Tgedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uitscha-
keling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door de
weergave van symbool Top het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje A-fig. 75.OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET
WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfort-
eisen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen,
de motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍nog koude motor;
❍bijzonder lage buitentemperaturen;
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ingeschakelde achterruitverwarming;
❍geopend bestuurdersportier;
❍niet omgelegde veiligheidsgordel bestuurder;
❍ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), zo-
lang nog niet een comfortabele temperatuur in het interieur
is bereikt of als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld;
❍in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool Uop het display.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen,
dan moet u het Start&Stop-systeem uitschake-
len, zodat de airconditioning continu kan blijven
werken.
WEGWIJS IN UW AUTO123
1
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET HERSTARTEN VAN
DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart,
zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstan-
digheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), om
een comfortabele temperatuur te bereiken in het interieur
of door inschakeling van de MAX-DEF-functie.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen auto-
matisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt
ingetrapt.
Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het verschij-
nen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool Uop het display.Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de bestuur-
der maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of
passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen worden gestart m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal en door het knipperen van symbool Uop het dis-
play (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding).
124WEGWIJS IN UW AUTO
“ENERGY SAVING”-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 mi-
nuten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-sys-
teem de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit ge-
val kan de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draai-
end te houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het knipperen van lamp-
jeUop het display van het instrumentenpaneel en, voor be-
paalde uitvoeringen/markten, het verschijnen van een melding
op het display. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenet-
werk.AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er in het
bijzonder op worden gelet dat de elektrische voeding van de ac-
cu wordt losgemaakt.
Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 76 (door bediening van knop
B) worden losgekoppeld van de accuconditiesensor C, die op
de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sensor mag nooit
worden losgekoppeld van de accu, behalve als de accu wordt ver-
vangen.
fig. 76
L0E0191m
Wendt u voor het vervangen van de accu altijd tot
het Lancia Servicenetwerk. Vervang de accu door
een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
WEGWIJS IN UW AUTO125
1NOODSTART
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de
minkabel (−) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig.
77 van de accu van de auto worden verbonden, maar moet de
minkabel op een massapunt op de motor of de versnellingsbak
worden aangesloten.
fig. 77
L0E0190mfig. 78L0E0195m
Controleer voordat u de motorkap opent of de mo-
tor is uitgeschakeld en de contactsleutel in stand
STOP staat. Houdt u aan hetgeen beschreven staat op
de sticker op de fronttraverse (fig. 78). Het is raadzaam
de contactsleutel uit te nemen als er in de auto nog in-
zittenden zijn. Als de auto wordt verlaten, moet de con-
tactsleutel altijd worden uitgenomen of in stand STOP
worden gedraaid. Tijdens het tanken moet de motor uit-
gezet zijn en de sleutel in stand STOP staan.
WEGWIJS IN UW AUTO147
1
Uitvoering met 8 sensoren
Bij de uitvoering met 4 sensoren achter en 4 sensoren voor wordt
het systeem geactiveerd door het inschakelen van de achteruit
of door op de knop fig. 87 te drukken. Als Magic Parking wordt
ingeschakeld, worden de sensoren achter en voor niet automa-
tisch ingeschakeld in de fase van het zoeken naar een parkeer-
plek: in dat geval kunnen ze worden ingeschakeld door te druk-
ken op de daarvoor bestemde knop fig. 87 of door het inscha-
kelen van de achteruit bij een snelheid van minder dan circa
15 km/h.
Als u de achteruit uitschakelt, blijven de sensoren voor en ach-
ter actief mits de snelheid lager blijft dan 15 km/h, om de par-
keermanoeuvre volledig te kunnen uitvoeren.
Het systeem kan ook worden ingeschakeld door op de knop fig.
87 op het middelste schakelaarpaneel te drukken: als het sys-
teem is ingeschakeld, brandt er een lampje op de knop.De sensoren worden uitgeschakeld als nogmaals op de knop
fig. 87 wordt gedrukt of als de snelheid toeneemt tot meer dan
15 km/h: als het systeem is uitgeschakeld, is het lampje op de
knop gedoofd.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het systeem met de akoes-
tische signalering m.b.v. de zoemers voor of achter die een on-
derbroken signaal geven zodra een obstakel wordt waargenomen.
De onderbreking tussen de signalen wordt korter naarmate het
obstakel dichterbij komt.
Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obsta-
kel minder is dan 30 cm. Afhankelijk van de plaats van het ob-
stakel (voor of achter) worden de geluidssignalen afgegeven door
de betreffende zoemer (voor of achter). Het obstakel dat zich
het dichtst bij de auto bevindt, wordt in ieder geval gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het ob-
stakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft gelijk als
de door de middelste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als
deze situatie optreedt bij de zij-sensoren, dan wordt het signaal
na 3 seconden onderbroken (om te voorkomen dat het geluid
weergegeven blijft worden als langs een muur wordt gereden).
fig. 87
L0E0249m
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de
auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder
kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De
parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tij-
dens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd
volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeu-
vres met lage snelheid worden uitgevoerd.
STARTEN EN RIJDEN179
3
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met
de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yop het instru-
mentenpaneel samen met het lampje Ublijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer
in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Ser-
vicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍draai de contactsleutel in stand MAR; op het instrumenten-
paneel gaan de controlelampjes
men
Ybranden;
❍wacht tot de lampjes
Yen
mgedoofd zijn. Hoe warmer
de motor, hoe sneller de lampjes doven;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lamp-
je
mgedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloei-
bougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet wor-
den ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de
contactsleutel in stand MAR het lampje
Yblijft branden, ra-
den wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, pro-
beer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog
niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het lampje
mgedurende 60 seconden gaat
knipperen na het starten of tijdens een langduri-
ge startpoging, dan duidt dat op een storing in
het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de
auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo
snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.