AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER fig. 66
Deze veiligheidsschakelaar grijpt in
bij een ongeval, door de toevoer van
brandstof af te sluiten waardoor de
motor afslaat.
fig. 66
F0X0042m
fig. 67
F0X0043m
Als na een botsing een
brandstoflucht wordt
geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag
de schakelaar niet gereset
worden om brand te
voorkomen.
WAARSCHUWING
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE fig. 67
Trek aan handgreep A om het kastje
te openen. Bij sommige versies gaat
bij het openen van het kastje een
inwendig lampje branden. Sommige
versies zijn van een bovenste kastje
voorzien. Druk op de knop B om dit
te openen. Als geen brandstoflekkage wordt
waargenomen en de auto kan gestart
worden, druk dan op de knop A om
de brandstoftoevoer weer te
herstellen.
Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Rijd nooit met open
dashboardkastje: bij
een ongeval kan de passagier
hierdoor verwond raken.
WAARSCHUWING
75
FRONTAIRBAGS
De frontairbags (bestuurder en
passagier) beschermen de
inzittenden voorin bij middelzware
en zware frontale botsingen, door
de airbag tussen de inzittende en het
stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
botsingen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
dus niet dat het systeem slecht
functioneert.
In geval van een frontale botsing
zorgt een elektronische regeleenheid
ervoor dat het kussen wordt
opgeblazen.
Het kussen wordt onmiddellijk
tussen de inzittende voorin en het
stuurwiel of het dashboard
opgeblazen, waardoor het lichaam
van de inzittende wordt opgevangen
en de kans op verwondingen
beperkt wordt. Na het opblazen
loopt het kussen direct weer leeg.De frontairbags (bestuurder en
passagier) zijn geen vervanging voor
de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij
de wet voorgeschreven is in alle
Europese landen en de meeste
landen daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die
geen veiligheidsgordel dragen, in
contact komen met een airbag die
nog niet volledig opgeblazen is.
Onder deze omstandigheden wordt
de inzittende minder door de airbag
beschermd.
Het kan in de volgende situaties
voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
– frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, waarbij
niet de voorkant van het voertuig
is betrokken (bijv. spatbord tegen
de vangrail, etc. );
– de auto schuift onder andere
auto’s of veiligheidsbarrières
(bijvoorbeeld onder vrachtwagens
of vangrails); AIRBAGS
Het voertuig is uitgerust met een
frontairbag voor de bestuurder en,
voor bepaalde versies/markten, een
frontairbag voor de passagier.
F0X0059m
92
in deze situaties bieden ze geen
aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft.
In deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing
van het systeem.
Breng geen stickers of
andere voorwerpen op
het stuurwiel of op het deksel
van de passagiersairbag aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv.
mobiele telefoons) op het
dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen
van de passagiersairbag
kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
WAARSCHUWING
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel
en de bestuurder en tussen het
dashboard en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen
(waarbij de bescherming van de
omgelegde gordel volstaat) worden
de airbags niet opgeblazen.
De veiligheidsgordels moeten dus
altijd gedragen worden.
Bij een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.
fig. 99
F0X0055m
fig. 98
F0X0054m
FRONTAIRBAG
BESTUURDERSZIJDE fig. 98
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een
speciale ruimte in het midden van
het stuurwiel is geplaatst.
FRONTAIRBAG PASSAGIER
fig. 99 (voor bepaalde
versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een
speciale ruimte in het dashboard is
opgeborgen: deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en
afgesteld om inzittenden voorin met
omgelegde veiligheidsgordels te
beschermen.
93
fig. 100
F0X0081m
BIJZONDER
GEVAARLIJK:
Monteer geen
kinderzitjes
achterstevoren op de
passagiersstoel voor wanneer de
frontairbag aan passagierszijde
is ingeschakeld. Als bij een
botsing de airbag wordt
opgeblazen, kan het kind
hierdoor dodelijke verwondingen
oplopen. Schakel dus altijd de
passagiersairbag uit wanneer
een kinderzitje op de
passagiersstoel wordt geplaatst.
Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het
dashboard. Ook als is het niet
wettelijk verplicht, moet de
airbag onmiddellijk weer
ingeschakeld worden zodra geen
kinderen meer vervoerd worden,
om een betere bescherming van
de volwassenen te garanderen.
WAARSCHUWINGFRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
HANDMATIG
UITSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Mocht het toch nodig zijn om een
klein kind op de passagiersstoel te
vervoeren, dan moet de frontairbag
aan passagierszijde uitgeschakeld
worden.
Met de contactsleutel op STOP, kan
de airbag in- en uitgeschakeld
worden door de contactsleutel in de
schakelaar te steken die bij geopend
passagiersportier bereikt kan
worden.
De sleutel kan in beide standen
ingebracht en uitgenomen worden.
BELANGRIJK Bedien de schakelaar
uitsluitend bij afgezette motor en
verwijderde contactsleutel.De sleutelschakelaar heeft twee
standen fig. 100:
– frontairbag passagier ingeschakeld
(stand ON
P):
controlelampje
Fop
instrumentenpaneel uit; het
vervoeren van kinderen op de
voorstoel is strikt verboden.
– frontairbag passagier uitgeschakeld
(stand OFF
F): controlelampje
Fop instrumentenpaneel aan;
kinderen, beschermd met het
juiste veiligheidssysteem, mogen
op de voorstoel vervoerd
worden.
Het controlelampje
Fop het
instrumentenpaneel blijft continu
branden totdat de passagiersairbag
weer wordt ingeschakeld.
94
96
Als de contactsleutel in
stand MAR staat, ook
wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook
geactiveerd worden bij
stilstaande auto wanneer deze
door een andere auto wordt
aangereden. Om die reden
mogen kinderen nooit op de
voorstoel worden geplaatst,
ook al staat het voertuig stil.
Als de sleutel echter in de stand
STOP staat, wordt bij een
ongeval geen enkel
veiligheidssysteem (airbag of
gordelspanners) geactiveerd. In
dat geval duidt de niet-
activering niet op een storing
van het systeem.
WAARSCHUWING
Voor bepaalde
versies/markten:
wanneer de contactsleutel in
de stand MAR wordt gedraaid,
gaat het “gele” Flampje
enkele seconden branden. Als
de passagiersairbag is
ingeschakeld, gaat het “gele”
lampje na enkele seconden uit.
Als de passagiersairbag NIET is
ingeschakeld, blijft het “gele”
lampje branden.
WAARSCHUWING
Als het “rode” û
lampje niet enkele
seconden gaat branden
wanneer de contactsleutel in
de stand MAR, dan is het
“rode” lampje mogelijk defect.
In dat geval begint het “gele”
waarschuwingslampje na
enkele seconden te knipperen
en wordt, voor bepaalde
versies/markten, de explosieve
lading van de passagiersairbag
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
De vervaldatum van de
explosieve lading staat
vermeld op een specifiek etiket
in het dashboardkastje. Neem
contact op met het Fiat
Servicenetwerk om hem te
laten vervangen wanneer de
vervaldatum nadert.
WAARSCHUWING
Bij een storing van het
“gele” F
waarschuwingslampje, gaat het
“rode” û
waarschuwingslampje branden
en wordt, voor bepaalde
versies/markten, de explosieve
lading van de passagiersairbag
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
E-LOCKER SYSTEEM
ELD - ELECTRONIC LOCKING
DIFFERENTIAL
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies kunnen van het
E-Locker systeem zijn voorzien, dat
gebruikt wordt in situaties waarin
het voertuig kan slippen.
Dit systeem kan het
voordifferentieel vergrendelen, zodat
aan beide voorwielen dezelfde
draaisnelheid wordt verschaft; op die
manier kan het wiel met de meeste
grip het voertuig aandrijven.
Het E-Locker Systeem
mag niet als een soort
“vierwielaandrijving”
beschouwd worden: het
systeem mag niet op normaal
wegdek (droog asfalt enz.)
gebruikt worden. In elk geval
schakelt het systeem
automatisch uit zodra een
voertuigsnelheid 20 km/h wordt
overschreden.
WAARSCHUWING
Men adviseert het
E-Locker Systeem
alleen te gebruiken wanneer
een wiel grip verliest en zich
derhalve in een situatie van
weinig wrijving bevindt
(bijv. op wegen met modder,
zand, stenen, nat gras enz.).
WAARSCHUWING
Om het E-Locker Systeem in te
schakelen:
– trap het rempedaal in (bij
stilstaande auto);
– druk op de ELD-knop fig. 101 op
het dashboard links van het
stuurwiel; het systeem geeft een
geluidssignaal af (lange beep), het
ELD-lampje op het
instrumentenpaneel begint te
knipperen en de display toont een
speciale melding (ELD ON
gedurende 5 seconden);
– laat de koppeling langzaam
opkomen en geef geleidelijk aan
gas; schakel het systeem uit zodra
de kritieke toestand is verdwenen.
Het E-Locker systeem
moet bij stilstaand
voertuig ingeschakeld worden.
Een ervaren bestuurder moet
de conditie van het wegdek
weten te beoordelen alvorens
het systeem in te schakelen.
WAARSCHUWING
fig. 101
F0X0082m
98
131
fig. 143
F0X0123m
fig. 142
F0X0122m
fig. 144
F0X0124m
fig. 145
F0X0125m
DASHBOARDKASTVERLICHTING
fig. 144 (voor bepaalde
versies/markten)
Vervang de buislamp:
– verwijder het lampenglas A door
het ietwat in te drukken en naar
beneden te trekken;
– verwijder de buislamp B uit de
zijdelingse veercontacten;
– maak het lampenglas A vast door
het naar boven te drukken.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
Het elektrische systeem wordt
beveiligd door zekeringen: bij een
storing of bij oneigenlijk gebruik van
het systeem brandt de zekering door.
Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, moet gecontroleerd worden
of de zekering niet is doorgebrand:
de geleidende band A-fig. 145 mag
niet onderbroken zijn.
Als dit wel het geval is, dan moet de
zekering worden vervangen door
een nieuw exemplaar met dezelfde
stroomsterkte (zelfde kleur).
B intacte zekering.
C zekering met doorgebrande
geleidende band. PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
(voor bepaalde versies/markten)
Vervang de buislamp:
– verwijder de hele unit door hem
op de pijl aangegeven punten
fig. 142 los te trekken;
– open de reflector A-fig. 143 en
vervang de buislamp B uit de
zijdelingse veercontacten.
135
ZEKERINGENTABEL
Stroomverbruiker Nr. Zekering Ampère Plaats
F12
F13
F31
F32
F35
F37
F38
F39
F42
F43
F44
F47
F48
F49
F50
F51
F5315A
15A
7,5A
15A
10A
10A
20A
15A
7,5A
30A
20A
30A
30A
7,5A
7,5A
7,5A
10A
Rechter dimlicht
Linker dimlicht, koplampverstelling
Voeding voor achteruitrijlicht, relaisspoelen op zekeringenkast
motorruimte, handbediend klimaatregelsysteem
Voeding +30 bediening buitenverlichting
Voedin schakelaar remlichten (NC-signaal)
Remlichten, regeleenheid instrumentenpaneel
Centrale portiervergrendeling
Voeding +30 plafondverlichting, verlichting dashboardkastje, autoradio
ABS-regeleenheid
Ruitenwissers, bidirectionele pomp
Stopcontact - aansteker
Elektrische ruitbediening linksvoor
Elektrische ruitbediening rechtsvoor
+15 stroomverbruikers voeding voor autoradio, elektrisch
verstelbare spiegels, verlichting midden- en zijconsole, verlichting
bediening elektrische spiegels
Airbagsysteem
+ voeding voor kentekenverlichting, verlichting bediening
verwarming, verlichting stopcontact - aansteker, verlichting autoradio
Richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, regeleenheid instrumentenpaneelfig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143