119
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BELANGRIJK Als u winterbanden ge-
bruikt waarvan de maximum toegestane
snelheid lager is dan de topsnelheid van
de auto (met een marge van 5%), dan
dient u in het interieur van de auto een
voor de bestuurder duidelijk zichtbaar
waarschuwingsplaatje te plaatsen met de
maximum toegestane snelheid wanneer
met die winterbanden wordt gereden
(overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde
banden (zelfde merk en profieldiepte)
voor meer veiligheid tijdens het rijden en
remmen en voor een betere bestuur-
baarheid.
Keer de draairichting van de banden niet
om.SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is af-
hankelijk van de voorschriften van het land
waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aange-
dreven wielen). Wij raden u het gebruik
aan van sneeuwkettingen uit het Fiat
Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele tientallen meters rij-
den of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
BELANGRIJK Geef bij gemonteerde
sneeuwkettingen voorzichtig gas om het
doorslippen van de aangedreven wielen
te voorkomen of zoveel mogelijk te be-
perken. Hierdoor wordt het breken van
de kettingen voorkomen en daarmee
beschadiging van de carrosserie en de
mechanische onderdelen.
BELANGRIJK Gebruik dunne sneeuwket-
tingen met een beperkte dikte van 9 mm.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat
hebben als de standaard geleverde banden.
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren
welke band het meest geschikt is voor het
doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de ban-
denspanning en het type winterbanden
exact aan de gegevens die staan vermeld
in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winter-
banden verminderen aanzienlijk als de pro-
fieldiepte minder is dan 4 mm. In dat
geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van
winterbanden zijn de prestaties onder
niet-winterse omstandigheden of wanneer
er lange afstanden op de snelweg worden
gereden, minder dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik
van winterbanden tot die omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Bij winterbanden met de in-
dicatie “Q” geldt een maxi-
mum snelheid van 160 km/h; bij win-
terbanden met de indicatie “T” geldt
een maximum snelheid van 190 km/h;
bij winterbanden met de indicatie
“H” geldt een maximum snelheid
van 210 km/h. Deze maximum snel-
heden zijn in overeenstemming met
de huidige wetgeving.
ATTENTIE!
122
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er
bij bepaalde uitvoeringen ook een bijbe-
horende melding op het instrumentenpa-
neel en/of klinkt een geluidssignaal. Deze
meldingen zijn beknopt en uit voorzorg
en moeten als een aanvulling worden ge-
zien en niet als alternatief voor de infor-
matie in dit instructieboekje. Wij raden u
daarom aan dit instructieboekje goed door
te lezen. Houdt u bij een storing altijd
aan de aanwijzingen die in dit hoofd-
stuk beschreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die
op het display verschijnen, zijn onderver-
deeld in twee categorieën: ernstigesto-
ringen en minder ernstigestoringen.
De ernstigestoringen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De minder ernstigestoringen worden ge-
durende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide ca-
tegorieën onderbreken door op de knop
MENU ESCte drukken. Het lampje op
het instrumentenpaneel blijft branden, tot-
dat de oorzaak van de storing is verholpen.
Zie voor de meldingen bij uitvoeringen
met Dualogic-versnellingsbak, de infor-
matie in het bijgevoegde supplement.TE LAAG
REMVLOEI STOF NIVEAU
(rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.x
Als het lampje xtijdens het
rijden gaat branden (op en-
kele uitvoeringen verschijnt ook een
melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem
wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij
enkele uitvoeringen ook een akoestisch
signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
123
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
STORING
AIRBAGSYSTEEM
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Als het lampje continu blijft branden, geeft
dit een storing in het airbagsysteem aan.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
¬Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veilig-
heidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of,
in een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze geactiveerd
worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem direct
te laten controleren.
ATTENTIE!
Een defect lampje ¬(lamp-
je gedoofd) wordt aangege-
ven doordat het lampje voor de
uitgeschakelde frontairbag aan pas-
sagierszijde
“langer dan de nor-
male 4 seconden knippert.
ATTENTIE!
TE HOGE KOELVLOEI -
STOFTEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te
warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende maatregelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en con-
troleer of het niveau van de koelvloei-
stof in het reservoir niet onder het
MIN-merkteken staat. Als dat wel het
geval is, wacht dan enkele minuten zo-
dat de motor kan afkoelen, open ver-
volgens langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-
merkteken op het reservoir staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof weglekt.
Als bij het starten van de motor het
lampje opnieuw gaat branden, wendt
u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
ç
124
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK
(rood)
OLIEKWALITEIT
ONVOLDOENDE (alleen Multijet-
uitvoeringen met DPF - rood)
Als de contactsleutel op MARwordt ge-
zet, gaat het lampje branden; direct na het
aanslaan van de motor moet het lampje
doven.
Te lage motoroliedruk
Het lampje brandt continu (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten, waar voorzien)
en verschijnt er een bericht op het display
wanneer het systeem detecteert dat de
motoroliedruk te laag is.
v
Als het lampje vtijdens
het rijden gaat branden (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook
een melding op het display), zet dan
onmiddellijk de motor uit en wendt
u tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
❒als de auto onder zware bedrijfs-
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trek-
ken van een aanhanger of met volbela-
den auto): verlaag de snelheid en breng,
als het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit.
Controleer het vloeistofniveau zoals
hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor
uitzet.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
ACCU WORDT
NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het moet
doven zodra de motor is aangeslagen (als
de motor stationair draait, kan het lampje
iets vertraagd doven).
Als het lampje blijft branden of knipperen:
wendt u onmiddellijk tot het Fiat Service-
netwerk.
w
Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Het lampje knippert en er verschijnt (voor
bepaalde uitvoeringen/markten, waar voor-
zien) een bericht op het display. Afhanke-
lijk van de uitvoering kan het lampje op een
van de volgende wijzen knipperen:
– gedurende 1 minuut om de twee uur;
– tot de olie wordt ververst, waarbij het
lampje om de 3 minuten 5 seconden uit
blijft.
Na de eerste melding blijft het lampje na
iedere start knipperen op de eerder be-
schreven wijzen zolang de motorolie niet
is ververst. Er verschijnt een bijbehoren-
de melding op het display (voor bepaalde
uitvoeringen/markten, waar voorzien).
Als dit lampje gaat knipperen betekent dit
niet dat er sprake is van een defect aan het
voertuig, maar wordt de klant gewaar-
schuwd over het feit dat het normale ge-
bruik van het voertuig heeft geleid tot de
noodzaak van olieverversing. Kwaliteits-
verlies van de motorolie wordt versneld
door:
– overwegend stadsgebruik van het voer-
tuig, waardoor de frequentie van het re-
generatieproces van het DPF toeneemt
– gebruik van het voertuig voor korte tra-
jecten, waardoor de motor de bedrijfs-
temperatuur niet kan bereikene
– herhaalde onderbrekingen van het re-
generatieproces, aangegeven door het
branden van het DPF-lampje.
125
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
NIET GOED
GESLOTEN PORTIEREN
(rood)
Als een of meerdere portieren of de ach-
terklep niet goed gesloten zijn, gaat het
lampje branden (bij bepaalde uitvoeringen).
Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.
Als de auto in beweging is met geopen-
de portieren, dan klinkt er een akoestisch
signaal.
´
STORING
ELEKTRISCHE STUUR -
BE KRACHTIGING
“DUALDRIVE” (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden, werkt de
elektrische stuurbekrachtiging niet meer
en is meer kracht nodig voor het draaien
van het stuur: wendt u tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.
g
STORING EBD
(rood)
(geel)
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd
de waarschuwingslampjes
xen >gaan
branden, dan is er een storing in het EBD-
systeem of is het systeem niet beschikbaar;
in dat geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waar-
door de auto kan slippen. Rijd zeer voor-
zichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk om het sys-
teem te laten controleren.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
x>
MINIMUM
MOTOROLIEPEIL (rood)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje op het instrumen-
tenpaneel branden. Na enkele seconden
moet het lampje doven.
Het lampje (indien aanwezig) op het in-
strumentenpaneel gaat branden als het mo-
toroliepeil onder de minimum vastgestel-
de waarde is gedaald. Herstel in dit geval
het juiste motoroliepeil (zie “Niveaus con-
troleren” in het hoofdstuk “Onderhoud
en zorg”).
Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.
kAls het lampje gaat branden,
moet de oude motorolie zo
snel mogelijk, en ieder geval binnen
500 km nadat het lampje is gaan
branden, worden ververst. Als deze in-
formatie niet in acht wordt genomen,
kan dit ernstige schade aan de motor
en het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben. Het knipperen van dit
lampje heeft niets te maken heeft
met de hoeveelheid olie in de motor;
wanneer het lampje gaat knipperen
moet u dus absoluut geen olie aan de
motor toevoegen.
ATTENTIE!
Voor bepaalde uitvoeringen/
markten, waar voorzien:
Het lampje
vgaat knipperen (op enke-
le uitvoeringen verschijnt ook een melding
op het display) als het systeem motorolie
van onvoldoende kwaliteit constateert.
Het knipperen van dit lampje duidt niet op
een defect aan de auto, maar geeft aan dat
door het normale gebruik van de auto de
olie moet worden ververst. Als de moto-
rolie niet wordt ververst, dan gaat na het
bereiken van een tweede drempel voor
het kwaliteitsverlies, ook het lampje
Ubranden en wordt het motortoerental be-
perkt tot 3000 t/min.
Als de motorolie dan nog niet wordt ver-
verst, wordt na het bereiken van een der-
de drempel voor het kwaliteitsverlies, het
motortoerental beperkt tot 1500 t/min
om schade aan de motor te voorkomen.ATTENTIE! Om schade aan
de motor te voorkomen wordt
aangeraden de motorolie te
verversen, zodra het lampje
vknippert. Wendt u tot
het Servicenetwerk Fiat.
126
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
Ugaat niet branden
of het gaat branden of knip-
peren tijdens het rijden (er verschijnt
bij bepaalde uitvoeringen ook een mel-
ding op het display), wendt u dan zo
snel mogelijk tot het Fiat Servicenet-
werk. De werking van het lampje
Ukan met speciale apparatuur door de
verkeerspolitie gecontroleerd worden.
Houdt u aan de wetgeving van het land
waarin u rijdt.
Als het lampje knippert, moet het gaspe-
daal worden losgelaten zodat de motor
met lage toerentallen draait en het lamp-
je niet meer knippert; u kunt met matige
snelheid doorrijden waarbij rij-omstan-
digheden moeten worden vermeden die
kunnen leiden tot het opnieuw gaan knip-
peren van het lampje. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.Storing motormanagementsysteem
EOBD
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MARdraait, dan
gaat het lampje branden. Het lampje moet
uitgaan als de motor is gestart. Het lamp-
je gaat eerst branden om de juiste werking
ervan aan te geven. Als het lampje blijft
branden of tijdens het rijden gaat branden:
❒continu branden:duidt op een defect in
het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan
tot gevolg hebben dat schadelijke uit-
laatgasemissie toeneemt, de prestaties
verminderen, de auto slechter gaat rij-
den en het brandstofverbruik toeneemt.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
U kunt onder deze omstandigheden door-
rijden zonder te veel van de motor te ei-
sen of met hoge snelheid te rijden. Als lang
met een brandend waarschuwingslampje
wordt doorgereden, kunnen beschadigin-
gen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk. Het lampje
dooft als de storing verdwijnt. De storing
wordt door het systeem in het geheugen
opgeslagen.
❒knipperend:duidt op een mogelijke
beschadiging van de katalysator (zie
“EOBD-systeem” in het hoofdstuk
“Dashboard en bediening”). STORING
INSPUITSYSTEEM
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
STORING
MOTORMANAGEMENT
SYSTEEM EOBD
(benzine-uitvoeringen
– geel)
Storing in inspuitsysteem
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MARdraait, dan
gaat het lampje branden. Het lampje moet
uitgaan als de motor is gestart.
Als het lampje blijft branden of tijdens het
rijden gaat branden, dan duidt dit op een
storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot
gevolg hebben dat de prestaties vermin-
deren, de auto slechter gaat rijden en het
brandstofverbruik toeneemt.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
U kunt onder deze omstandigheden door-
rijden zonder te veel van de motor te ei-
sen of met hoge snelheid te rijden. Wendt
u in dit geval zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.U
127
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
ç
BRANDSTOFRESERVE
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er nog onge-
veer 7 liter brandstof aanwezig is.
BELANGRIJK Als het waarschuwings-
lampje knippert, dan is er een storing in het
systeem. Wendt u in dit geval tot het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.STORING ABS
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als het systeem
defect of niet beschikbaar is. In dat geval
blijft het remsysteem normaal werken,
maar zonder de mogelijkheden van het
ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo
snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
>“
AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje
“brandt als de frontairbag
aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Als u bij ingeschakelde frontairbag aan pas-
sagierszijde de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 se-
conden branden en vervolgens 4 seconden
knipperen. Hierna moet het lampje doven.
Het lampje
“geeft boven-
dien eventuele storingen van
het lampje
¬aan. Dit wordt aange-
geven door het langer knipperen van
het lampje
“dan de normale 4 se-
conden. In dat geval kan het lampje
¬geen storingen in de airbag-/gor-
delspannersystemen aangeven. Voor-
dat u verder rijdt, dient u contact op
te nemen met het Fiat Servicenet-
werk om het systeem direct te laten
controleren.
ATTENTIE!
NIET OMGELEGDE
VEILIGHEIDSGORDEL
(rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat
continu branden als bij stilstaande auto de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet
goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel
is niet goed omgelegd, dan gaat het lampje
knipperen. Het akoestische signaal (zoe-
mer) van het SBR-systeem (Seat Belt
Reminder) kan permanent worden uitge-
schakeld door het Fiat Servicenetwerk.
<
128
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LAMPJES
EN BERICHTEN
VOORGLOEI-
INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
STORING VOORGLOEI-
INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
Voorgloeien
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het lamp-
je dooft als de voorgloeibougies de voor-
af ingestelde temperatuur hebben bereikt.
Start de motor, zodra het lampje gedoofd
is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentempe-
ratuur kan het lampje zeer kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een sto-
ring is in de voorgloei-installatie. Wendt
u zo snel mogelijk tot het Fiat Service-
netwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
m
WATER IN
BRANDSTOFFILTER
AANWEZIG
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er water in
het dieselfilter zit.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
c
Water in het brandstofsys-
teem kan het inspuitsysteem
ernstig beschadigen en de mo-
tor kan onregelmatig gaan
draaien. Als het lampje
cgaat branden
(bij bepaalde uitvoeringen verschijnt
ook een bericht op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk om de condens te laten af-
tappen. Als het lampje direct na het
tanken gaat branden, bestaat de mo-
gelijkheid dat er tijdens het tanken wa-
ter in de brandstoftank is gekomen: zet
in dat geval onmiddellijk de motor uit
en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.