
11
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INSTRUMENTENPANEEL
Uitvoeringen
met digitaal display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Digitaal display
Uitvoeringen
met multifunctioneel display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Multifunctioneel display
F0V0001mfig. 9
F0V0002mfig. 10

13
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0009mfig. 13
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
fig. 13
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoel-
vloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt
dan ongeveer 50 °C.
Bij normaal gebruik van de auto kan de wijzernaald op ver-
schillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden van de auto.
C Lage koelvloeistoftemperatuur.
H Hoge koelvloeistoftemperatuur.
Als het waarschuwingslampje B brandt (bij enkele uitvoe-
ringen verschijnt ook een melding op het multifunctione-
le display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet
in dit geval de motor uit en wendt u tot het Fiat Service-
netwerk. BRANDSTOFMETER fig. 13
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank
aanwezig is.
E brandstoftank leeg.
F brandstoftank vol (zie de paragraaf „Tanken”).
Het waarschuwingslampje A geeft aan dat er nog onge-
veer 8 tot 10 liter brandstof aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een on-
regelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator bescha-
digen.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie E staat en
het waarschuwingslampje A knippert, dan is er een storing
in het systeem. Wendt u in dit geval tot het Fiat Service-
netwerk om het systeem te laten controleren.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt,
zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt
u tot het Fiat Servicenetwerk.

45
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
❒sluit alle luchtroosters op het dashboard;
❒draai de knop A in stand -;
❒draai de knop B in stand 4 -;
❒draai de knop C in stand ©.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR
(functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A in stand -;
❒draai de knop B in stand 4 -;
❒draai de knop C in stand -;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop D
gedoofd).
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen
worden waarbij het comfort optimaal blijft. KLIMAATREGELING
Met de draaiknop C kan de lucht op 5 manieren over het
hele interieur worden verdeeld:
¶luchtstroom uit de luchtroosters in het midden en aan
de zijkant;
ßvoor verwarming van de beenruimten, waarbij de lucht-
stroom op het gelaat koel blijft („bilevel”-stand);
©voor een snellere verwarming van het interieur;
®voor verwarming van het interieur en ontwaseming van
de voorruit;
-voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de
zijruiten voor.
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A geheel naar rechts (in stand -);
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai knop C in stand:
®voor verwarming van de beenruimten en ontwa-
seming van de voorruit;
ßvoor lucht naar de beenruimten en koelere lucht
uit de luchtroosters in het midden en op het dash-
board;
©voor een snelle verwarming.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

48
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal
blijven.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij
grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, ra-
den wij u de volgende procedure aan om het beslaan van
de ruiten te voorkomen:
❒druk op de knop ❄;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop E
gedoofd).
❒draai de knop A in het rode vlak;
❒draai de knop B op de 2e snelheid;
❒draai de knop C in stand -of in ®als de ruiten niet
beslagen zijn.
De airconditioning is zeer bruikbaar om het ontwasemen
van de ruiten te versnellen: het is daarom voldoende om
de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten zoals hier-
voor beschreven is en de airconditioning in te schakelen
door de knop
❄in te drukken. VERWARMING VAN HET INTERIEUR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A in het rode vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand:
®voor verwarming van de beenruimten en ontwa-
seming van de voorruit
ßvoor verwarming van de beenruimten, waarbij de
luchtstroom op het gelaat koel blijft („bilevel”-
stand)
©voor gespreide verwarming van de beenruimten
voor en achter;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR
Ga als volgt te werk:
❒druk op de knop ❄;
❒draai de knop A geheel naar rechts;
❒draai de knop B in stand -;
❒draai de knop C in stand -;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

49
LUCHTRECIRCULATIE INSCHAKELEN
Druk op knop E: het lampje op de knop gaat branden als de-
ze functie wordt ingeschakeld.
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te
schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voor-
komen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat an-
ders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhan-
kelijk van de werking van het systeem („verwarming” of
„koeling”), de gewenste omstandigheden sneller bereikt
worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te
schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de
ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen be-
slaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
AIRCONDITIONING (koelen)
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A in het blauwe vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand ¶;
❒druk op de knoppen ❄en E (lampjes op de knoppen
branden). ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de knop F
(om deze functie in te schakelen:
het lampje op de knop F
(gaat branden als deze functie
wordt ingeschakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de
functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals
de knop F
(in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de
elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming
te voorkomen.
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
❒open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant
geheel;
❒draai de knop A in het blauwe vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand ¶;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

50
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand
gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de
werking van de airconditioning door het Fiat Servicenet-
werk controleren. Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
❒schakel de recirculatiefunctie uit door op de knop E te
drukken (lampje op de knop gedoofd);
❒draai de knop A naar rechts voor verhoging van de
temperatuur;
❒draai knop B naar links voor verlaging van de aanja-
gersnelheid.
HULPVERWARMING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem zorgt voor een snellere verwarming van het
interieur bij koud weer en bij een lage temperatuur van de
koelvloeistof in de motor.
De hulpverwarming wordt automatisch ingeschakeld als
u de motor start, de draaiknop A in het rode gebied draait
en de aanjager ten minste op de eerste snelheid inschakelt
(draaiknop B).
De hulpverwarming schakelt automatisch uit als de inge-
stelde temperatuur is bereikt.
BELANGRIJK De hulpverwarming wordt niet ingeschakeld
als de accu onvoldoende is opgeladen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

51
De handmatige instellingen hebben voorrang boven de au-
tomatische instellingen en blijven in het geheugen opge-
slagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan
de automatische werking door opnieuw op de knop AU-
TO te drukken, behalve in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt. Als handmatig een functie
wordt aangepast, blijven de andere functies echter auto-
matisch geregeld.
De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd auto-
matisch geregeld op basis van de ingestelde temperatuur
op het display (behalve als het systeem is uitgeschakeld
of in enkele omstandigheden als de compressor is uitge-
schakeld).
De volgende parameters en functies kunnen handmatig
worden ingesteld en gewijzigd: luchttemperatuur; aanja-
gersnelheid (traploze regeling); luchtverdeling in zeven
standen; inschakelen van de compressor; snelle ontwase-
ming/ontdooiing; luchtrecirculatie; uitschakeling van het
systeem.AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
ALGEMEEN
De automatische klimaatregeling regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur. De
temperatuurregeling is gebaseerd op de „gevoelstempe-
ratuur”: d.w.z. dat het systeem continu werkt om het com-
fort in het interieur constant te houden en eventuele ver-
schillen in de weersomstandigheden buiten te compense-
ren, ook zonnestraling (gesignaleerd door een zonnestr-
alingssensor). De automatisch gecontroleerde parameters
en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luchtroosters;
❒luchtverdeling uit de luchtroosters;
❒aanjagersnelheid
(traploze regeling van de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor
(voor koelen en drogen van de lucht);
❒luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z.
dat u het systeem kunt regelen door naar wens een of
meer functies te selecteren en te wijzigen. Op deze ma-
nier worden de functies die handmatig zijn gewijzigd niet
langer automatisch door het systeem geregeld. Het sys-
teem grijpt alleen in om veiligheidsredenen (bijv. kans op
beslaan).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

53
Als tijdens de volledige automatische werking (FULL
AUTO) de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst en/of
de inschakeling van de compressor en/of de recirculatie
gewijzigd worden, dan verdwijnt het opschrift FULL. Op
deze manier worden de functies niet meer automatisch
maar handmatig geregeld, totdat opnieuw knop AUTO
wordt ingedrukt. Als een of meer functies handmatig zijn
aangepast, dan blijft de regeling van de luchttemperatuur
automatisch plaatsvinden, behalve als de compressor is uit-
geschakeld: in dat geval kan er geen lucht in het interieur
worden gevoerd waarvan de temperatuur lager is dan de
buitentemperatuur.
BEDIENINGSKNOPPEN
Draaiknop voor regeling luchttemperatuur (I)
Als u de draaiknop rechts- of linksom draait, wordt de ge-
wenste interieurtemperatuur verhoogd of verlaagd.
De ingestelde temperatuur wordt op het display weerge-
geven.
Als u de knop helemaal naar rechts of helemaal naar links
draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, wordt re-
spectievelijk de functie van de maximale verwarming of de
maximale koeling ingeschakeld:
❒Functie HI (maximale verwarming):
wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur
naar rechts wordt gedraaid, voorbij de maximale waarde
(32 °C). GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING
Het systeem kan op verschillende manieren worden in-
geschakeld, maar het is raadzaam te beginnen met het in-
drukken van de knop AUTO en vervolgens de draaiknop
te draaien om op het display de gewenste temperatuur
in te stellen. Op deze wijze begint het systeem geheel au-
tomatisch te werken, zodat zo snel mogelijk de ingestel-
de temperatuur wordt bereikt. Het systeem regelt de tem-
peratuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling in het in-
terieur, de recirculatiefunctie en het inschakelen van de
aircocompressor. Tijdens de volledig automatische wer-
king van het systeem, moeten alleen de volgende functies
eventueel handmatig worden ingeschakeld:
❒Òluchtrecirculatie, om de recirculatie altijd in- of uit-
geschakeld te houden;
❒Zvoor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de rui-
ten voor, de achterruit en de buitenspiegels.
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem
kunt u op ieder moment de ingestelde temperatuur,
de luchtverdeling en de aanjagersnelheid wijzigen m.b.v. de
desbetreffende knoppen: het systeem zal automatisch
de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan de nieuwe
instellingen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER