Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel.
In de erkende Fiat ProfessionalService garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid
die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
De Lancia garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles
en voor praktische adviezen van onze deskundigen.
Met de Originele Fiat Professional-onderdelen behoudt u mettertijd de eigenschappen
van betrouwbaarheid, comfort en prestaties waarom u uw nieuwe auto heeft gekozen.
Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruiken om onze auto’s te bouwen en
die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling
van steeds innovatievere technologieën.
Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:
de enige die speciaal door Fiat Professional voor uw auto ontworpen zijn.
VEILIGHEID:
REMSYSTEEMECOLOGIE: ROETFILTERS,
ONDERHOUD AIRCONDITIONINGCOMFORT:
WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS PERFORMANCE: BOUGIES,
INSPUITVENTIELEN EN ACCU'SLINEA ACCESSORI:
STANGEN IMPERIAAL, VELGEN
WAAROM KIEZEN VOOR
ORIGINELE ONDERDELEN
3
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de lampjes kunnen per uitvoering
verschillen.
1. Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Linker hendel: bediening buitenver-
lichting – 4. Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes – 5. Rechter hendel: ruitenwissers, achterruitwisser, trip-
computer – 6. Verstelbare en regelbare luchtroosters – 7. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 8. Schakelaarpaneel
– 9. Frontairbag passagierszijde (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 10. Dashboardkastje – 11. Bedieningsknoppen voor ver-
warming/ventilatie/airconditioning – 12. Versnellingspook – 13. Start-/contactslot – 14. Frontairbag bestuurderszijde – 15. Hendel
voor motorkapontgrendeling
F0V0185mfig. 1
12
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0007mfig. 11F0V0008mfig. 12
TOERENTELLER fig. 12
De toerenteller geeft het toerental per minuut van de mo-
tor aan.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische in-
spuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de
motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het mo-
torvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller onder
bepaalde omstandigheden een geleidelijke of herhaalde toe-
rentalstijging aangeven.
Dit is een normaal verschijnsel dat kan optreden als bij-
voorbeeld de airconditioning of de elektroventilateur
wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geringe toe-
rentalstijging voor het behoud van de lading van de accu.INSTRUMENTEN
De achtergrondkleur en de vormgeving van de instru-
menten kunnen per uitvoering verschillen.
SNELHEIDSMETER fig. 11
Geeft de snelheid van de auto aan.
48
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal
blijven.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij
grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, ra-
den wij u de volgende procedure aan om het beslaan van
de ruiten te voorkomen:
❒druk op de knop ❄;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop E
gedoofd).
❒draai de knop A in het rode vlak;
❒draai de knop B op de 2e snelheid;
❒draai de knop C in stand -of in ®als de ruiten niet
beslagen zijn.
De airconditioning is zeer bruikbaar om het ontwasemen
van de ruiten te versnellen: het is daarom voldoende om
de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten zoals hier-
voor beschreven is en de airconditioning in te schakelen
door de knop
❄in te drukken. VERWARMING VAN HET INTERIEUR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A in het rode vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand:
®voor verwarming van de beenruimten en ontwa-
seming van de voorruit
ßvoor verwarming van de beenruimten, waarbij de
luchtstroom op het gelaat koel blijft („bilevel”-
stand)
©voor gespreide verwarming van de beenruimten
voor en achter;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR
Ga als volgt te werk:
❒druk op de knop ❄;
❒draai de knop A geheel naar rechts;
❒draai de knop B in stand -;
❒draai de knop C in stand -;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
49
LUCHTRECIRCULATIE INSCHAKELEN
Druk op knop E: het lampje op de knop gaat branden als de-
ze functie wordt ingeschakeld.
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te
schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voor-
komen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat an-
ders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhan-
kelijk van de werking van het systeem („verwarming” of
„koeling”), de gewenste omstandigheden sneller bereikt
worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te
schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de
ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen be-
slaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
AIRCONDITIONING (koelen)
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop A in het blauwe vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand ¶;
❒druk op de knoppen ❄en E (lampjes op de knoppen
branden). ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de knop F
(om deze functie in te schakelen:
het lampje op de knop F
(gaat branden als deze functie
wordt ingeschakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de
functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals
de knop F
(in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de
elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming
te voorkomen.
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
❒open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant
geheel;
❒draai de knop A in het blauwe vlak;
❒draai de knop B op de gewenste snelheid;
❒draai de knop C in stand ¶;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
E gedoofd).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
50
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand
gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de
werking van de airconditioning door het Fiat Servicenet-
werk controleren. Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
❒schakel de recirculatiefunctie uit door op de knop E te
drukken (lampje op de knop gedoofd);
❒draai de knop A naar rechts voor verhoging van de
temperatuur;
❒draai knop B naar links voor verlaging van de aanja-
gersnelheid.
HULPVERWARMING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem zorgt voor een snellere verwarming van het
interieur bij koud weer en bij een lage temperatuur van de
koelvloeistof in de motor.
De hulpverwarming wordt automatisch ingeschakeld als
u de motor start, de draaiknop A in het rode gebied draait
en de aanjager ten minste op de eerste snelheid inschakelt
(draaiknop B).
De hulpverwarming schakelt automatisch uit als de inge-
stelde temperatuur is bereikt.
BELANGRIJK De hulpverwarming wordt niet ingeschakeld
als de accu onvoldoende is opgeladen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
56
Knop voor inschakelen/uitschakelen
compressor van airconditioning (F)
Als u op de knop √drukt, wordt de aircocompressor,
indien ingeschakeld, uitgeschakeld en dooft het symbool
op het display.
Als u op de knop drukt als het lampje gedoofd is, wordt
de inschakeling van de compressor weer automatisch
door het systeem geregeld; dit wordt aangegeven door
een brandend symbool op het display.
Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recircu-
latie uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de ruiten
te voorkomen. Ook als het systeem de ingestelde tem-
peratuur kan handhaven, verdwijnt het opschrift FULL van
het display. Als het systeem de ingestelde temperatuur ech-
ter niet meer kan handhaven, gaat de temperatuur knip-
peren en dooft het opschrift AUTO. Drukknop voor in-/uitschakelen
luchtrecirculatie (G)
De luchtrecirculatie werkt als volgt:
❒geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingescha-
keld); het lampje op de knop G en het symbool í
op het display branden;
❒geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgescha-
keld met luchttoevoer van buiten); lampje op de knop
en het symbool êop het display gedoofd.
Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld door
meerdere keren op de recirculatieknop G te drukken.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen de ge-
wenste omstandigheden (verwarming of koeling van het
interieur) sneller worden bereikt.
Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te
schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de
ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen be-
slaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
Bij lage buitentemperaturen wordt de recirculatie uitge-
schakeld (met luchttoevoer van buiten) om het beslaan van
de ruiten te voorkomen.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recir-
culatiefunctie niet te gebruiken, omdat hierdoor de ruiten
sneller kunnen beslaan.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
❒door het Start&Stop-systeem langer dan ongeveer
3 minuten uitgezette motor.
❒bij automatische airconditioning, zolang nog niet een
comfortabele temperatuur in het interieur is bereikt of
als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen au-
tomatisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel
wordt ingetrapt. Via het knipperen van het lampje fig. 103
op het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten, een melding op het display wordt de be-
stuurder verzocht deze handeling uit te voeren.
Opmerking: Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt
na 3 minuten na het uitzetten van de motor, is een her-
start van de motor alleen mogelijk met behulp van de con-
tactsleutel.
Opmerking: Als de motor ongewenst is afgeslagen, bij-
voorbeeld wanneer het koppelingspedaal te snel is losge-
laten bij een ingeschakelde versnelling, en het Start&Stop-
systeem is ingeschakeld, dan kan de motor gestart wor-
den door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of
door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en
de bestuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of passagiersportier, dan kan de motor
daarna alleen worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door
een geluidssignaal, het knipperen van het lampje fig. 103 op
het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten, een melding op het display.
106
❒ingeschakelde achterruitverwarming;
❒ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❒tijdens regeneratie van het roetfilter (alleen dieseluit-
voeringen);
❒geopend bestuurdersportier;
❒niet omgelegde veiligheidsgordel van bestuurder;
❒ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❒bij automatische airconditioning, zolang nog niet een
comfortabele temperatuur in het interieur is bereikt of
als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld;
❒in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf
instelt.
In bovengenoemde gevallen gaat het lampje fig. 103 op het
instrumentenpaneel knipperen en verschijnt er, voor be-
paalde uitvoeringen/markten, informatie op het display.
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET
HERSTARTEN VAN DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om
veiligheidsredenen kan de motor weer automatisch wor-
den gestart, zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de
volgende omstandigheden:
❒onvoldoende opgeladen accu;
❒ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❒beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld
na herhaaldelijk intrappen van het rempedaal);
❒auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts
wordt gereden);
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER