98
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de zij-airbags
niet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Zorg ervoor dat de passagier zijn voeten niet
op het dashboard laat rusten, hij kan anders
ernstig letsel oplopen als de airbag wordt
opgeblazen.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding,
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak; deze maken deel uit van de bevestiging
van de window-airbags.
100
Airbags
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF"
,
- verwijder de sleutel zonder de stand van
de sleutel te veranderen.
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Inschakelen
In de stand "OFF"
werkt de airbag aan
passagierszijde bij een eventuele aanrijding
niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
de schakelaar weer op "ON"
om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid
van uw passagier te garanderen. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang
de airbag is uitgeschakeld.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen de impactzone A
, in de
lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto,
die zich op een horizontale ondergrond moet
bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.
Storing airbag vóór
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Als de twee verklikkerlampjes airbag
permanent branden, plaats dan geen
kinderzitje met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
11 6
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade te
voorkomen uitsluitend door de constructeur
aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken als de
sleutel uit het contactslot is verwijderd en
het koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst een kwart omwenteling
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof uit
het koelsysteem spuit. Trek, als de druk
eenmaal gedaald is, de dop los en vul
koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak koelvloeistof
moet worden bijgevuld, zo snel mogelijk
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje service in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Als dit bij draaiende motor gebeurt, komt
dit doordat het roetfilter verstopt dreigt te
raken (uitzonderlijke rij-omstandigheden:
veelvuldig stadsverkeer, lage snelheid,
lange files, ...).
Om het filter te regenereren, wordt
geadviseerd zo snel mogelijk, indien de
omstandigheden dit toelaten, gedurende
minstens 5 minuten met een snelheid van
60 km/uur of hoger te rijden (totdat de
melding op het display verdwijnt en het
verklikkerlampje service uit gaat).
Tijdens het regenereren van het roetfilter,
kunnen enkele geluiden van het relais
hoorbaar zijn onder het dashboard.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als de melding
niet verdwijnt en het lampje service blijft
branden.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
expansievat te staan. Laat het koelsysteem,
als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld,
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Vloeistofniveau ruiten- enkoplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid de producten uit
het CITROËN-gamma te gebruiken.
Inhoud reservoir ruitensproeiers: ongeveer
4,5 liter.
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud van
het reservoir 7,5 liter.
Voor een optimale reiniging en om
bevriezing te voorkomen is het (bij)vullen
van het reservoir met water niet toegestaan.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
136
Zekering vervangen
ZEKERINGEN VERVANGEN
De drie zekeringkasten bevinden zich:
- in het dashboard aan de rechterzijde
(achter het wegklapbare opbergvak),
- in het interieur (accucompartiment),
- onder de motorkap.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient u
eerst de oorzaak van de storing op te sporen
en te (laten) verhelpen.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte. CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit het verhelpen
van storingen veroorzaakt door het
monteren van extra accessoires die niet
door CITROËN aanbevolen en geleverd
worden en niet volgens de voorschriften zijn
gemonteerd, en dit geldt met name wanneer
het stroomverbruik van alle apparatuur
samen meer dan 10 milliampère bedraagt. De aanwijzingen in dit boekje hebben
uitsluitend betrekking op zekeringen die door
de gebruiker vervangen kunnen worden.
Raadpleeg voor overige werkzaamheden het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voor technici: raadpleeg voor
alle informatie met betrekking tot
zekeringen en relais de elektrische
schema's van de "Reparatiemethoden" via
het netwerk.
137
Zekering vervangen
SNEL WEER OP WE
G
7
ZEKERINGEN DASHBOARD(RECHTERZIJDE)
- Kantel het opbergvak omlaag en trek
het met kracht naar buiten om bij de
zekeringen te komen.
Zekering
A (Ampère)
Functie
1
15
Ruitenwisser achter
2
-
Vrij
3
5
Elektronische eenheid airbags
4
10
Sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting, sensor
ESP, handbediende ventilatie, schakelaar koppelingspedaal,
koplampverstelling, pomp roetfilter
5
30
Elektrisch verstelbare buitenspiegels, motor ruitbediening
passagierszijde
6
30
Voeding ruitbediening vóór
7
5
Plafonniers en verlichting dashboardkastje
8
20
Multifunctioneel display, sirene inbraakalarm, autoradio,
CD-wisselaar, autoradio/telefoon, servicecentrale
trekhaakaansluiting (montage achteraf)
9
10
Diagnoseaansluiting 2e zitrij
10
30
Niveauregeling achter, stuurkolomschakelaars,
instrumentenpaneel
11
15
Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot
12
15
Handsfree set, elektronische eenheid airbags, elektronische
eenheid parkeerhulp
13
5
Servicecentrale motor, servicecentrale trekhaakaansluiting
14
15
Regensensor, ventilatie achter, automatische airconditioning,
instrumentenpaneel
15
30
Vergrendeling/ontgrendeling/supervergrendeling te openen
carrosseriedelen
16
-
Vrij
17
40
Achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming
9.30
06
1
2
AUDIO/VIDEO
Sluit het externe apparaat (MP3-speler…) aan op de
audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) in het dashboardkastje met eengeschikte kabel (JACK-RCA). Druk op de toets MENU en selecteer achtereenvol
gens de functies "Confi guratie", "Geluid" en "Activeren externe geluidsbron" om de AUX-ingang van de NaviDrive te activeren.
Het is niet mo
gelijk om bestanden vanaf de externe apparatuur naar de harde schijf te kopiÎren. Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL (JACK-RCA) NIET BIJGELEVERD
De weer
gave en bedieningsfuncties verlopen via de externe
apparatuur zelf.
9.31
06
1
2
4
3
7
5
6
AUDIO/VIDEO
MENU VIDEO
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Video".
Druk o
p de toets MENU nadat u het
videoapparaat hebt aangesloten.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
f
unctie "Inschakelen videofunctie" om de videofunctie in of uit te schakelen.
Druk op de knop om de selectie tebevestigen.
Draai aan de kno
p en selecteer de functie "Parameters video" om het formaat van de weergave, de lichtsterkte, het contrast en de kleuren in te stellen.
De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat.
Druk op de toets DARK om de videoweer
gave te onderbreken.
U kunt op de drie audio-
/videoaansluitingen in het dashboardkastje een
videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler...) aansluiten.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om een andere geluidsbron te selecteren dan het videoapparaat.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Inschakelen videofunctie
Parameters video
152
Cockpit
Koplampverstelling 44
Contactslot 41
Schakelaar ruitenwissers 45-46
Automatische ruitenwissers 45
Ruitensproeier/koplampsproeiers 45
Boordcomputer Rubriek 9
Snelheidsregelaar 47-49
Vaste snelheidsbegrenzer 49
Snelheidsbegrenzer 50-52
Bediening op stuurwiel:
- NaviDrive Rubriek 9
- MyWay Rubriek 9
- Autoradio Rubriek 9
Lichtschakelaars 42-43
Automatische verlichting 44
Mistlampen 43
Verlichting overdag 43
Motorkapontgrendeling 112
Handrem 90
Elektrisch bedienbare ruiten, elektrisch
verstelbare buitenspiegels 87-89
Instrumentenpanelen, klokken,
tellers 26-27
Verklikkerlampjes 28-33
Meters, display 34-36
Klok instellen via instrumentenpaneel 2 7
Dimmer dashboardverlichting 36
Schakelindicator 37
Matten 81
Stuurwiel verstellen 41
Claxon 92