Autoradio
92
Het is mogelijk dat u bij het aanzetten van de radio een code
moet invoeren om de radio te kunnen gebruiken.
In dat geval verschijnt de melding " Radio Code
" op het display,
gevolgd door 4 streepjes.
Deze code die bestaat uit 4 cijfers moet worden ingevoerd met
behulp van de toetsen 1 t/m 6.
U heeft 20 seconden de tijd om de code in te voeren.
Als er een onjuiste code wordt ingevoerd, klinkt een
geluidssignaal en verschijnt de melding " Radio blocked/wait
". U
moet de code vervolgens opnieuw invoeren.
Bewaar de code op een veilige plaats buiten de auto.
TELEFOONVOORBEREIDING
Als de handsfree-set in uw auto is gemonteerd, kunt u uw
telefoongesprekken beheren met behulp van de autoradio en de
bediening aan het stuurwiel.
Bij een binnenkomend gesprek wordt de autoradio uitgeschakeld
en verschijnt de melding " PHONE
".
Het volume kan op ieder moment worden ingesteld via het menu
" EXTERNAL AUDIO
".
Steeds als er een onjuiste code wordt ingevoerd, zal de wachttijd
om een nieuwe code in te kunnen voeren geleidelijk toenemen
(1 minuut, 2 minuten, 4 minuten, 8 minuten, 16 minuten,
30 minuten, 1 uur, 2 uur, 4 uur, 8 uur, 16 uur, 24 uur).
95
5
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEI
D
ANTISPINREGELING(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens
het accelereren de controle over de auto
verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. Het systeem zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen. Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen slippen
en weer grip kunnen krijgen.
Werking van het ASR- en ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESP. Druk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden: de
ASR heeft geen invloed meer op de werking
van de motor, maar blijft wel actief via het
remsysteem.
Storing
Bij een storing in de ASR
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
96
Veiligheid tijdens het rijden
Bij een storing in het ESP zal dit
verklikkerlampje gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN- netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
CITROËN- netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN- netwerk. Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control
de ASR
-functie
over door de aandrijfkracht over te brengen
op de wielen met de meeste grip, waardoor
de tractie en de bestuurbaarheid optimaal
zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is de functie
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het dashboard om de
functie in te schakelen; het lampje van de
toets gaat branden.
De functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het lampje branden.
De functie wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer dan
30 km/h rijdt.
Veiligheidsgordels
98
VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEIDSGORDELS CABINE
De bestuurdersstoel is voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u als uitrusting achteraf een bank in
de auto monteren, dan dient deze voorzien
te zijn van veiligheidsgordels. VEILIGHEIDSGORDELS
ACHTERZITPLAATSEN
De stoelen/banken zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in en schuif deze
omhoog of omlaag (veiligheidsgordel aan de
zijde van de bestuurdersstoel en de zijde van
de zitplaats van de buitenste voorpassagier).
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats is niet in hoogte verstelbaar.
Vastmaken
Trek de gordel met een gelijkmatige
beweging voor u langs en verzeker u ervan
dat deze niet gedraaid is.
Steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op maar
het wordt aanbevolen de veiligheidsgordel
vast te houden terwijl deze zich oprolt.
Uit veiligheidsoverwegingen mag deze
handeling niet tijdens het rijden worden
uitgevoerd.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten
van de motor het verklikkerlampje
branden.
DUBBELE CABINE
De achterste zitplaatsen zijn voorzien van
driepuntsgordels en oprolautomaten.
Gebruik de veiligheidsgordel slechts voor
1 persoon per zitplaats.
Veiligheidsgordels
99
5
VEILIGHEI
D
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen. Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of de achterbank of de gordel
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de veiligheidsgordels
vóór kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding, onafhankelijk
van de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming en
een geluid als gevolg van de pyrotechnische
lading in het systeem.
Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, gaat het
verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel
gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet
om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 5 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het CITROËN-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
122
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de
Research & Development-teams van TOTAL
voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn
voor de nieuwste technologieën die in auto’s
van het merk CITROËN worden toegepast,
zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in
het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van
de motor.
Een optimale bescherming van uw
motor
Het gebruik van TOTAL
smeermiddelen bij het onderhoud
van uw CITROËN zorgt voor
een langere levensduur en
betere prestaties van de motor,
waarbij tevens het milieu wordt
gerespecteerd.
prefereert
Wiel verwisselen
130
- Maak, als binnen 5 minuten de spanning
van minimaal 3 bar
niet bereikt is,
de compressor los van het ventiel
en de 12V-aansluiting. Rijd de auto
ongeveer 10 meter naar voren om het
afdichtmiddel binnen in de band te
verdelen.
- Breng de band vervolgens weer op
spanning:
●
schakel de compressor uit als binnen
10 minuten de waarde van minimaal
3 bar
niet bereikt is: de band is te
zwaar beschadigd om gerepareerd
te kunnen worden.Raadpleeg het
CITROËN-netwerk.
●
rijd zo snel mogelijk verder als de
bandenspanning een waarde heeft
bereikt van 4 bar
.
Zet de auto na 10 minuten stil en controleer
de bandenspanning opnieuw.
Breng de band indien nodig weer op de
juiste spanning en raadpleeg zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk.
Controle en op spanning brengen
De compressor kan ook gebruikt worden om
de bandenspanning te controleren en de
banden op de juiste spanning te brengen.
- Maak de slang I
los en sluit deze
rechtstreeks aan op het ventiel van de
band; de patroon is op deze manier
met de compressor verbonden en
het afdichtmiddel zal niet worden
ingespoten.
Verbind slang I
met het ventiel van de
band als de bandenspanning te hoog is en
druk op de gele toets in het midden van de
schakelaar van de compressor.
Vervangen van de patroon metafdichtmiddel
Voer de volgende handelingen uit om de
patroon te vervangen:
- maak de slang I
los,
- draai de te vervangen patroon naar links
en til deze op,
- plaats de nieuwe patroon en draai deze
naar rechts,
- sluit de slang I
weer aan en verbind de
slang B
in zijn houder.
De patroon bevat ethyleen-glycol. Dit is
schadelijk bij inslikken en kan de ogen
irriteren.
Houd de patroon daarom buiten het bereik
van kinderen.
Gooi de patroon na gebruik niet zomaar weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk
of een hiervoor bestemd inzamelpunt.
Deze vervangingsset is verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Zekering vervangen
136
ZEKERINGEN DASHBOARD (BESTUURDERSZIJDE)
- Verwijder de schroeven en kantel de zekeringkast omlaag om bij de zekeringen te komen.
Zekering
A (Ampère)
Functie
12
7,5
Dimlicht rechts
13
7,5
Dimlicht links
31
5
Voeding relais
32
7,5
Verlichting plafonnier
33
20
Sensor accu
34
20
Interieurverlichting minibus - alarmknipperlichten
36
10
Autoradio - Diagnoseaansluiting - Sirene alarm - Bediening programmeerbare standkachel - Bediening
airconditioning - Tachograaf - Accu
37
7,5
Remlichtschakelaar - Derde remlicht - Instrumentenpaneel
38
20
Bediening centrale vergrendeling
42
5
Elektronische eenheid en sensor ABS - Sensor ASR - Sensor ESP - Remlichtschakelaar
43
20
Motor ruitenwissers vóór
47
20
Motor ruitbediening bestuurderszijde
48
20
Motor ruitbediening passagierszijde
49
5
Autoradio - Schakelaars cockpit
50
7,5
Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51
5
Tachograaf - Snelheidsregelaar - Bediening airconditioning - Achteruitrijlichten - Sensor water in brandstof
(diesel)
53
7,5
Instrumentenpaneel
89
-
Niet gebruikt
90
7,5
Grootlicht links
91
7,5
Grootlicht rechts
92
7,5
Mistlamp links
93
7,5
Mistlamp rechts