3
INHOUDSOPGAVE
Inhoud
5. VEILIGHEID 93-1116. ACCESSOIRES112-115
7. ONDERHOUD116-123
8. SNEL WEER OP WEG 124-140
9. TECHNISCHEGEGEVENS 141-154
Handrem 93Alarmknipperlichten 93Claxon 94ABS 94Brake Assist System 94ASR en ESP 95Vastesnelheidsbegrenzer 97Veiligheidsgordels 98Airbags 101Uitschakelen airbag aan passagierszijde 102Kinderzitjes 104ISOFIX-kinderzitjes 106
Trekken vaneen aanhanger 112Imperiaal 114Overige accessoires 114
Motorkap openen116Onder de motorkap 117Niveaus 118Controles 120Brandstof 123
Accu 124Wiel verwisselen 126Bandenreparatieset 129Lampen vervangen 131Zekeringen vervangen 135Ruitenwisserblad vervangen 139Slepen van uw auto 140
Afmetingen 142Motoren 149Gewichten 150Identificatie 154
10. WEGWIJZER155-159
Exterieur 155Cockpit 156Interieur 158Technische gegevens -Onderhoud 159
Kinderzitjes op de
achterzitplaatsen.
4321
IN EEN OOGOPSLA
G
17
In een oogopslag
Snelheidsregelaar
De werking van de snelheidsregelaar wordt
aangegeven door een pictogram in de
toerenteller.
46
Hill-holder
Deze functie, verbonden met het ESP,
vergemakkelijkt het wegrijden op een helling
en wordt onder de volgende voorwaarden
geactiveerd:
- de auto moet stilstaan, met draaiende
motor,
- de helling moet steiler zijn dan 5%.
40
Luchtvering
Hiermee kan de wagenhoogte achter
gewijzigd worden om het laden en lossen te
vergemakkelijken.
Druk op de schakelaar en laat de schakelaar
los om de beweging te stoppen. Elke keer
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de
wagenhoogte achter één stand verhoogd:
+1 tot +3.
Druk op de schakelaar en laat de schakelaar
los om de beweging te stoppen. Elke keer
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de
wagenhoogte achter één stand verlaagd: -1 tot -3.
Het rijden met een te lage of te hoge
wagenhoogte kan schade aan de onderzijde van
de auto veroorzaken.
81
Functie uitgeschakeld. Functie geselecteerd.
Cockpit
31
2
VOORDAT U GAAT RIJDE
N
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt brandt en gaat
vervolgens
knipperen. dat de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt. Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
in combinatie met een
geluidssignaal; blijft
vervolgens branden. tijdens het rijden dat de
veiligheidsgordel van de
bestuurder niet is vastgemaakt. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in de rubriek 5 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
Stuurbekrachtiging
brandt in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding op het display.
een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk.
Airbag vóór/
zij-airbag knippert of blijft
branden. een defecte airbag. Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk. Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Airbags".
Vering brandt. een storing in de pneumatische
niveauregeling. Raadpleeg het CITROËN-netwerk .
ABS brandt. een storing in het systeem.
De conventionele werking van het remsysteem, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadzaam de auto
stil te zetten en contact op te nemen met het CITROËN-netwerk.
ASR knippert. een ingreep van de ASR. Het systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de auto.
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden". brandt, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding op het display.
een storing in het systeem. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Cockpit
323232
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
ESP knippert. de werking van het systeem.
brandt.
een storing in het systeem of in het
hulpsysteem voor wegrijden op een helling.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden".
een storing in de Intelligente
tractiecontrole.
Emissieregeling brandt. de regeneratie van het roetfilter. Het is raadzaam de motor te laten lopen tot het lampje
dooft, om er zeker van te zijn dat de regeneratiefase is
afgesloten, Rubriek 7, gedeelte "Controles".
Emissieregeling brandt. een storing in het systeem. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
CITROËN-netwerk.
Uitschakeling
airbag aan
passagierszijde brandt.
dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd.
Schakel de airbag in of uit via het menu MODE van de
boordcomputer. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Mode".
Elektronische
startblokkering brandt.
dat de gebruikte contactsleutel niet wordt
herkend.
De motor kan in dat geval niet worden gestart. Gebruik een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het CITROËN-netwerk. Zie in de
rubriek 2 het gedeelte "Toegang tot de auto".
Remblokken
vóór brandt. dat de remblokken zijn
versleten. Laat de remblokken vervangen door het
CITROËN-netwerk.
Starten en stoppen
40
4040
HILL START ASSIST
Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een helling.
Het systeem en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met draaiende
motor en het rempedaal ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar niet
de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrisch bediende handrem.
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u
zodra u het rempedaal loslaat ongeveer
2 seconden de tijd om, zonder dat de auto
de helling af begint te rollen, gas te geven
en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de remdruk
geleidelijk te laten afnemen. Gedurende
deze fase is het mogelijk dat de remmen
hoorbaar zijn, het teken dat de auto in
beweging komt.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten nakijken. De Hill Holder wordt gedeactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
47
3
ERGONOMIE EN COMFOR
T
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie - ON
Selecteer ON
om de
functie in te schakelen.
Dit wordt bevestigd door
een melding op dit display
(volgens uitvoering).
Instellen van een snelheid
Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid (4e of 5e versnelling
ingeschakeld).
Beweeg de hendel ongeveer één seconde
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.
Laat het gaspedaal geleidelijk los.
De snelheid wordt nu door de auto
gehandhaafd.
Uitschakelen van de functie
Trap het rem- of koppelingspedaal in
of draai de knop in de stand OFF
, het
pictogram verdwijnt.
Bij een ingreep van het ESP- of het
ASR-systeem wordt de snelheidsregelaar
tijdelijk uitgeschakeld.
- de snelheid in stappen verhogen door
de toets steeds kort in te drukken of de
snelheid geleidelijk verhogen door de
schakelaar omhoog te houden (+),
Tijdelijke overschrijding van de
snelheid
Het blijft altijd mogelijk om als de
snelheidsregelaar is ingeschakeld de
ingestelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen (bijv. voor het
inhalen van een auto).
- de snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
Hervatten - RES
Verhoog of verlaag de
wagensnelheid geleidelijk naar
de eerder ingestelde snelheid
en druk op RES
om deze weer aan te
nemen (nadat bijvoorbeeld het rem- of
koppelingspedaal is ingetrapt).
Het pictogram gaat branden, de
snelheidsregelaar is weer ingeschakeld.
Ingestelde snelheid wijzigen tijdensde werking van de snelheidsregelaar
U kunt:
Mode
77
4
TECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Menu…
Druk
op...
Submenu…
Druk
op...
Selecteer…
Bevestig
en stop
Om...
8
Eenheid
(Unit)
Afstand
Km
De eenheid voor de weergave
van de afstanden te selecteren.
Miles
Brandstofverbruik
km/l
De eenheid voor de weergave
van het brandstofverbruik te
selecteren. l/100 km
9
Talen
Lijst met
beschikbare
talen
De taal van de weergave te
kiezen.
10
Volume
gesproken
berichten
(Buzz)
Verhogen
Het volume van de gesproken
berichten of het waarschuwingssignaal
te verhogen of verlagen.
Verlagen
11
Toetsen-
volume
Verhogen
Het toetsenvolume te verhogen
of verlagen.
Verlagen
12
Service
Service (resterende
afstand in km tot
verversen)
Het resterende aantal kilometers/
mijlen tot het verversingsinterval
weer te geven.
Olie Het motorolieniveau weer te geven.
13
Airbag
passagier
(BAG P) ON Ja
De airbag aan passagierszijde
uit te schakelen.
Nee
OFF
Ja
De airbag aan passagierszijde in
te schakelen.
Nee
14
Menu
verlaten
Het menu te verlaten. Druk op
de pijltoets “omlaag”om terug te
keren naar het hoofdmenu.
22
11
33
Autoradio
91
4
TECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid
die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één
CD te plaatsen.
MP3
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om
deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard
voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke
snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam
de standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of
44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie
(.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters
en verwijder speciale tekens (bijv.: ()" ", ?, ù, spatie) om
problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Gebruik alleen CD's met een ronde
vorm. Bepaalde beveiligingssystemen
op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken,
ongeacht de kwaliteit van de CD-
brander.
Zodra een CD of MP3-CD in de CD-
speler wordt gestoken, zal deze de CD
automatisch afspelen.
Zet, als er al een CD in het apparaat zit, de
radio aan en druk kort op de toets MEDIA.
Het laatst beluisterde nummer zal worden
afgespeeld.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit- of terug te spoelen.
Druk deze toets in om het afspelen te
onderbreken.
Druk deze toets opnieuw in om het
afspelen te hervatten.
CD - MP3 CD