IV
!
75
TOEGANG TOT DE AUTO
ALARM *
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit de volgende typen beveiliging:
- Uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen car-
rosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een
portier, het kofferdeksel of de motor-
kap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit
wordt ingeslagen, als iets of iemand
de auto binnendringt of als iets of ie-
mand in de auto beweegt.
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de wagenhoogte
worden waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt
opgetild, verplaatst of aangestoten.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in wer-
king als iemand probeert het
alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand pro-
beert de accu, de bedieningseen-
heid of de kabels van de sirene uit
te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats alvorens u wijzigingen aan
het alarmsysteem aanbrengt.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
)
Zet het contact af en verlaat de
auto.
)
Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het controlelampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen.
De uitwendige beveiliging wordt 5 se-
conden nadat de vergrendelknop van
de afstandsbediening is ingedrukt, ge-
activeerd. De interieur- en wegsleep-
beveiliging worden 45 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbe-
diening is ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of het kofferdek-
sel niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden
de uitwendige beveiliging, de inte-
rieurbeveiliging en de wegsleep-
beveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
)
Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgescha-
keld; het controlelampje van de knop
gaat uit.
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Schakel de interieur- en wegsleep-
beveiliging uit om te voorkomen dat
het alarm onnodig wordt ingescha-
keld als bijvoorbeeld:
- een huisdier in de auto wordt
achtergelaten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
)
Zet het contact af.
)
Druk binnen 10 seconden op
de knop tot het verklikkerlampje
blijft branden.
)
Verlaat de auto.
)
Druk onmiddellijk op de vergren-
delknop van de afstandsbedie-
ning.
Alleen de uitwendige beveiliging
wordt ingeschakeld; het verklikker-
lampje van de knop zal één keer per
seconde knipperen.
De interieur- en wegsleepbeveiliging
worden uitsluitend uitgeschakeld als
deze procedure elke keer na het afzet-
ten van het contact wordt uitgevoerd.
*
Volgens land van bestemming.
IX
!
131
RIJDEN
Handrem vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaien-
de motor de handrem vrij te zetten,
trapt u het rempedaal in, drukt
u de
hendel A
in en laat
u deze vervol-
gens weer los
.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:
- het doven van het con-
trolelampje P
op de hen-
del A
,
- de melding "handrem vrijgezet"
op het display van het instru-
mentenpaneel.
Als u de hendel A
indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
handrem niet vrijgezet en de mel-
ding "Rempedaal intrappen" wordt
op het instrumentenpaneel weerge-
geven.
Geef, wanneer de auto stil-
staat met draaiende motor,
niet onnodig gas, omdat u
dan het risico loopt dat de
handrem wordt vrijgezet.
Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de handrem
extra stevig aantrekken
. Dit ge-
beurt door de de hendel A langer te
bedienen
, tot de melding "Handrem
extra stevig aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluid-
signaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van
de handrem is noodzakelijk onder
de volgende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aan-
hanger aan de auto is gekoppeld
en de automatische bediening is
geactiveerd terwijl u de handrem
handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities ver-
moedelijk zullen variëren terwijl de
auto stilstaat (bijvoorbeeld wan-
neer de auto vervoerd wordt op
een boot of trailer, of bij slepen).
- In geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto be-
laden is of op een steile helling
staat, dient u bij het parkeren
een voorwiel tegen de stoeprand
te draaien en een versnelling in
te schakelen.
- Na het extra stevig aantrekken
van de handrem duurt het langer
voordat de handrem weer is vrij-
gezet.
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van
de motor...) bepaalt de handrem zelf
zijn aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters
verplaatsen zonder de motor te star-
ten, trap dan met aangezet contact
het rempedaal in en zet de hand-
rem vrij door eerst de hendel A in
te drukken
en deze vervolgens los
te laten
.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door het do-
ven van het controlelampje P
op de
hendel en het controlelampje op het
instrumentenpaneel in combinatie
met de melding "handrem vrijgezet"
op het display van het instrumenten-
paneel.
Wanneer de handrem is aange-
trokken
en u vanwege een defect of
accupech deze niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
handrem.
Om de goede werking van het sy-
steem en daarmee uw veiligheid te
garanderen, is het aantal keren dat
u de handrem achter elkaar kunt
aantrekken en vrijzetten beperkt tot
acht keer.
Bij overmatig gebruik wordt u ge-
waarschuwd door de melding
“Storing handrem” en gaat een
waarschuwingslampje knipperen.
- het doven van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,