I
30
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Afgelegde afstand
(km of miles)
De actieradius geeft aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden,
berekend op basis van het gemid-
delde verbruik over de laatste afge-
legde kilometers.
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rijden
op een helling, waardoor het mo-
mentele brandstofverbruik aan-
zienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan
30 km bedraagt, verschijnen streep-
jes op het display. Na het tanken van
minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan
100 km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats
als tijdens het rijden de streepjes
continu worden weergegeven. Deze functie wordt alleen weergege-
ven bij snelheden vanaf 30 km/h. Dit is het gemiddelde brandstofver-
bruik over de laatste seconden.
Dit is het gemiddelde verbruik sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer.
Dit is de gemiddelde snelheid sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer (contact aan). Deze afstand wordt berekend sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop &
Start, registreert een teller hoelang
de STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het
contact met de sleutel aanzet, weer
op nul gezet.
I
31
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Terug naar de
standaardweergave
van het display van het
instrumentenpaneel
Door meerdere keren aan de linker
rolknop op het stuurwiel te draaien,
kunt u terugkeren naar de stan-
daardweergave van het display van
het instrumentenpaneel (weerga-
ve van de wagensnelheid). Hierbij
wordt eerst het scherm met de na-
vigatie-informatie weergegeven en
vervolgens het scherm met alleen
de kilometerteller en, in het onderste
gedeelte, de dagteller.
Weergave van
navigatie-informatie
op het display van het
instrumentenpaneel
U kunt ook kiezen voor weergave
van de navigatie-informatie op het
display van het instrumentenpaneel
door aan de linker rolknop op het
stuurwiel te draaien.
Functie Check
Met deze functie kan het waarschu-
wingenlogboek worden weergegeven.
)
Druk op de toets A
.
De volgende meldingen verschijnen
achtereenvolgens op het display van
het instrumentenpaneel:
- Bandenspanningscontrole.
- Onderhoudsintervalindicator.
- Eventuele waarschuwingsmeldingen.
- Motorolieniveau.
I
32
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje) of geven de bestuurder informatie over de werking van
een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld).
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent in
combinatie
met een ander
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt
bij een lekke band, een storing met
betrekking tot het remsysteem of bij
een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Service
tijdelijk. Er is een kleine
storing opgetreden
waarbij geen specifi ek
waarschuwingslampje gaat
branden. Identifi ceer de storing met behulp van de
melding op het display, bijvoorbeeld:
- het sluiten van de portieren, de
achterklep, de achterruit of de
motorkap,
- de batterij van de afstandsbediening,
- de bandenspanning,
- vervuiling van het roetfi lter (diesel).
Raadpleeg in andere gevallen het
CITROËN-netwerk of eengekwalifi ceerde
werkplaats.
permanent. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen
specifi ek waarschuwingslampje
gaat branden. Identifi ceer de storing met behulp van de
melding op het display en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes enkele
seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het display.
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het
rijden één van de volgende verklik-
kerlampjes gaat branden, wijst dit
op een storing in het desbetreffende
systeem en moet de bestuurder ac-
tie ondernemen.
Een waarschuwingslampje gaat al-
tijd branden in combinatie met een
aanvullende melding om u te helpen
bij het opsporen van de storing.
Raadpleeg indien nodig het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
I
34
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is
actief. Deze functie verbetert de aandrijving en
zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op
het display van het
instrumentenpaneel.
Storing in de ESP-/
ASR-regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje
in de schakelaar brandt. Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling. Het controlelampje moet doven als de
motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats als dit niet het
geval is.
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Slijtage
van de
remblokken
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding op het
multifunctionele display.
De remblokken zijn aan
vervanging toe. Laat de remblokken vervangen door het
CITROËN-netwerk of eengekwalifi ceerde
werkplaats.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent. De functies "automatisch
aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en
"automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van
bestemming) via het confi guratiemenu van
de auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats als de
parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan met behulp van de
procedure voor de noodontgrendeling
handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
I
36
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Mistlampen
vóór
permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar
achteren om de mistlampen vóór uit
te schakelen.
Mistachterlichten
permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten
permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht
permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt. Trek aan de lichtschakelaar om
terug te schakelen naar dimlicht.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal. De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt. De richtingaanwijzers links en rechts
en de bijbehorende verklikkerlampjes
knipperen tegelijkertijd.
I
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF
".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de
frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats
geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
ESP/ASR
permanent.
De toets midden op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
controlelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR
in te schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld
wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
I
39
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Onderhoudsintervalindicator
De informatie van de onderhoudsin-
tervalindicator verschijnt gedurende
enkele seconden na het aanzetten van
het contact. De onderhoudsintervalindi-
cator geeft aan hoeveel kilometer u nog
verwijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudscontrole volgens het onder-
houdsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsinter-
valindicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laat-
ste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt
er geen onderhoudsinformatie op het cen-
trale display van het instrumentenpaneel.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 7 seconden de onder-
houdssleutel branden. Het centrale dis-
play van het instrumentenpaneel geeft
de resterende kilometers tot de eerst-
volgende onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet,
geeft het centrale display gedurende
7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan 1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de eerst-
volgende onderhoudscontrole be-
draagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet,
geeft het centrale display gedurende
7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat geduren-
de 7 seconden de sleutel knipperen
om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld:
u hebt de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole met 300 km over-
schreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het cen-
trale display gedurende 7 seconden het vol-
gende aan
:
De sleutel blijft branden
op het
display om aan te geven dat er bin-
nenkort onderhoudswerkzaamhe-
den uitgevoerd moeten worden.
De factor tijd kan worden mee-
gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rij-
gewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De sleutel blijft branden
op het dis-
play om aan te geven dat er onder-
houdswerkzaamheden uitgevoerd
hadden moeten worden.
I
40
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Op 0 zetten van de
onderhoudsintervaldicator
De onderhoudsintervalindicator moet
na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet
worden.
Voer dit als volgt uit:
)
zet het contact af,
)
druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze inge-
drukt,
)
zet het contact aan; de kilome-
terteller begint terug te tellen,
)
laat de knop los als het display
"=0"
aangeeft; de sleutel ver-
dwijnt.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan de
auto en wacht minimaal 5 minuten.
Het op 0 zetten van de onderhouds-
indicator zal anders niet worden op-
geslagen.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan
of het motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens gedu-
rende enkele seconden het motoro-
lieniveau.
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de auto
op een vlakke, horizontale onder-
grond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de melding "Te laag olieniveau"
wordt weergegeven, is het motoro-
lieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau
te laag is, moet olie worden bijge-
vuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting
olieniveau" wordt weergegeven,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.