V
!
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
96
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde be-
vindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
V
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
97
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft de onderstaande tabel de mogelijkheden met betrekking tot het plaatsen van
een universeel gehomologeerd kinderzitje(a) met de veiligheidsgordel, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de
plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje, kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en bedjes voor in de auto mogen niet op de passagiersstoel vóór
worden geplaatst.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U
: plaats geschikt voor de bevestiging van een goedgekeurd, universeel kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje
geplaatst met "de rug in de rijrichting" of "het gezicht in de rijrichting".
X
: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje voor deze groep.
L-
: op deze zitplaats mogen alleen kinderzitjes bestemd voor deze groep geplaatst worden (volgens land van bestemming).
Plaats
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
t ot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
van 9 tot 18 kg
(groep 1)
van ± 1 tot ± 3 jaar
van 15 tot 25 kg
(groep 2)
van ± 3 tot ± 6 jaar
van 22 tot 36 kilo
(groep 3)
van ± 6 tot ± 10 jaar
Passagiersstoel
vóór (c) met
ingeschakelde airbag
X
X
L3, L4
** , L5
***
L3, L4
** , L5
***
Passagiersstoel
vóór (c) met
uitgeschakelde
airbag
L1
X
L3, L4
** , L5
***
L3, L4
**
, L5
***
Buitenste zitplaatsen
achter (2e zitrij)
L1
X
U
*
U
*
Middelste zitplaats
achter (2e zitrij)
L1
X
L
4 * , L5
*
L4
* , L5
*
*
Verwijder de hoofdsteun achter voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
**
Zet de hoofdsteun vóór in de hoogste stand voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
***
Verwijder de hoofdsteun voor voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
V
!
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
101
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorko-
men dat de portieren achter per onge-
luk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter
niet verder dan voor 1/3 deel geopend
worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
KINDERSLOT
)
Beweeg de knop A
omlaag in
stand 1
.
Vergrendelen
Ontgrendelen
)
Beweeg de knop A
omhoog in
stand 2
.
Elk achterportier is voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren. De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling
ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt
.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje met "het gezicht in
de rijrichting" voor dat de rugleuning
van het kinderzitje tegen de rugleu-
ning van de stoel van de auto rust en
dat de hoofdsteun geen belemmering
vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig op
om te voorkomen dat de hoofdsteun
door de auto vliegt bij krachtig afrem-
men.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met "het gezicht in de rijrichting"
op de passagiersstoel voor worden
vervoerd, behalve als de achterzit-
plaatsen al bezet zijn door andere kin-
deren of als de achterbank niet bruik-
baar, neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde uit zodra een kinderzitje "met de
rug in de rijrichting" op de voorstoel
wordt geplaatst. Het kind kan anders
bij het afgaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken.
VI
!
107
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel
goed hebben omgedaan en vast-
gemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door ste-
vig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of klei-
ner dan 1,50 m gebruik van een ge-
schikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen wor-
den.
Laat nooit een kind op schoot zitten tij-
dens het rijden. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden getrok-
ken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, die tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeep-
sop of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding
, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
VI
!
VEILIGHEID
108
AIRBAGS
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaats-
vindt (tijdens hetzelfde of een vol-
gend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen het hoofd
en de borst van de bestuurder en de
passagier bij een frontale aanrijding.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersair-
bag in het dashboard, boven het dash-
boardkastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór ( A
),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen het dashboard en de inzittende
om te verhinderen dat deze naar voren
klapt.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór
B.
Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat ge-
paard met onschadelijke rookvorming
en een knal, als gevolg van de active-
ring van de pyrotechnische lading die
in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier ach-
ter) te verhogen bij ernstige aanrijdin-
gen. Ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen de inzittenden van
de auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter). Direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming
.
VI
!
!
VEILIGHEID
109 Plaats geen kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voor-
stoel als het verklikkerlampje
van de airbags blijft branden en de
melding op het display blijft staan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Storing
Als op het instrumentenpaneel dit ver-
klikkerlampje gaat branden en deze
melding op het display verschijnt, raad-
pleeg dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het sy-
steem te laten controleren. De airbags
zouden niet meer geactiveerd kunnen
worden bij een ernstige aanrijding. Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan passa-
gierszijde altijd uit als u een kin-
derzitje met de rug in de rijrichting op
de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Het verklikkerlampje op het paneel van
de middenconsole brandt zolang de air-
bag is uitgeschakeld, bij ingeschakeld
contact.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar A
weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
)
zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde A
,
)
draai deze in de stand "OFF"
,
)
verwijder de sleutel.
VI
!
VEILIGHEID
11 0
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op borstletsel te verkleinen.
Elke zij-airbag is in het frame van de
rugleuning van de voorstoel geïnte-
greerd, aan de zijde van het portier.
Activering
De zij-airbag wordt aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij ( B
),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto, op een horizon-
tale ondergrond.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter en de
passagiers op de 3e zitrij) bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B
), loodrecht op de
lengterichting van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van de
auto, op een horizontale ondergrond.
De window-airbags worden opgeblazen
tussen de ruiten en de inzittenden vóór
en achter.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de air-
bag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
In het geval van een storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden en een mel-
ding verschijnt op het display van het instrumenten-
paneel, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
VI
!
111
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie
over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
CITROËN-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires").
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te zit-
ten.
Draag altijd een correct afgestelde au-
togordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van
uw auto de airbagsystemen controle-
ren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschrif-
ten worden nageleefd, blijft de kans
bestaan op letsel of lichte brandwon-
den aan het hoofd, de borst of de ar-
men als de airbag wordt geactiveerd.
De airbag wordt namelijk zeer snel op-
geblazen (binnen enkele millisecon-
den) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar
buiten stromen.
Windowairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windo-
wairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken
deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kun-
nen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorza-
ken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.