132VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de
gordel om. Maak de gordels vast door de gesp A-fig. 1 in de slui-
ting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert,
laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel ver-
volgens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
fig. 1A0J0101mfig. 2A0J0102m
Druk tijdens het rijden niet op de knop C-fig. 1.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rol-
automaat. Leg de veiligheidsgordels van de achterzitplaatsen om
zoals is afgebeeld in fig. 2
STARTEN EN RIJDEN153
3
Motor starten........................................................................\
......... 154
Parkeren ........................................................................\
................ 156
Gebruik van de versnellingsbak .......................................................... 157
Brandstof besparen ........................................................................\
.. 158
Trekken van aanhangers ................................................................... 160
Winterbanden ........................................................................\
......... 161
Sneeuwkettingen ........................................................................\
.... 162
Auto langere tijd stallen .................................................................... 162
158STARTEN EN RIJDEN
BRANDSTOF BESPAREN
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik
zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en
afstellingen die in het „Onderhoudsschema” staan vermeld, te la-
ten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstof-
verbruik en de stabiliteit.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het kop-pelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag erniets onder het pedaal liggen dat dit kan verhin-
deren: let erop dat eventuele vloermatten niet zijn dub- belgevouwen en zo de slag van de pedalen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-knop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ookals deze licht is, de interne onderdelen van de ver-
snellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto wor-
den ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel
ingetrapt koppelingspedaal minstens drie seconden, voordat u de
achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen
beschadigen.
160STARTEN EN RIJDEN
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt ge-
leverd, niet te overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brand-
stofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook
de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij overwegend
lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk ho-
ger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek ver-
hogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raad-
zaam de motor uit te zetten.
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto
uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en
een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak
moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het
gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de rem-
weg wordt langer en u hebt meer tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorko-
men dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet wor-
den afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er ze-
ker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht
(vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet u er re-
kening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het
totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief acces-
soires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
162STARTEN EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voor-
schriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen
mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedre-
ven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
Gebruik dunne sneeuwkettingen: gebruik voor bandenmaat 195/55
R16" en 205/45 R17" uitsluitend dunne sneeuwkettingen die
maximaal 9 mm boven het profiel van de banden uitsteken.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel mag geen sneeuwketting wor-
den gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven
wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen,
dan kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het
achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet
wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte; schakel een versnelling in en zorg dat de handrem niet
is aangetrokken;
❍maak de minkabel van de accu los en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maan-
den worden herhaald;
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwis-
ser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorge-
schreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍als u de accukabels niet loskoppelt moet de acculading iedere
maand gecontroleerd worden;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kui-len, stoepranden en andere obstakels en rijd, om
de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
216ONDERHOUD EN ZORG
REMVLOEISTOF
Controleer of de remvloeistof nog op het maximum niveau staat.
Draai bij een te laag niveau dop E-fig. 1-2-3-4-5-6 van het reser-
voir los en vul de in hoofdstuk „6” voorgeschreven vloeistof bij.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloei-stof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moetde lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Draai bij een te laag niveau dop D-fig. 1-2-3-4-5-6 van het reser-
voir los en vul de in hoofdstuk „6” voorgeschreven vloeistof bij.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: deruitensproeiers zijn van fundamenteel belang vooreen optimaal zicht. Enkele in de handel verkrijg-
bare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar: in de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bijcontact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als perongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten debetreffende delen onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk eenarts te worden geraadpleegd.
Het symboolπop het reservoir geeft aan dat syn-
thetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale
vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen wordenbeschadigd.
224ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJKE TIPS
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij lan-
gere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op
roestvorming wordt vergroot.
Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak
verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de
lak kan beschadigen.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een geschikt schoon-
maakmiddel.
Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen
te voorkomen.
WAARSCHUWING Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde
van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de
achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig
in de richting van de draden.
Koplampen
De koplampen moeten worden gereinigd met een zachte en met
water en autoshampoo bevochtigde doek.
WAARSCHUWING Gebruik voor het reinigen van het kunststof lam-
penglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. ben-
zine) of ketonen (bijv. aceton).
BELANGRIJK Als de koplampen worden gereinigd met een water-
straal, moet deze op ten minste 2 cm van de lampglazen worden
gehouden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet di-
rect op de elektronische regeleenheden en de ruitenwissermotor
worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een ge-
specialiseerd bedrijf.
WAARSCHUWING Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de
contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer
na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen,
deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.Daarom moet de auto bij voorkeur worden ge-wassen op een plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
De minder zichtbare delen moeten tijdens het drogen niet verge-
ten worden, omdat daar water kan blijven staan. Was de auto nooit
in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan
afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden
gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Om de esthetische eigenschappen van de lak te be- houden, is het aanbevolen geen schuur- en/ofpoetsmiddelen te gebruiken voor het schoonma-
ken van de auto.
6
TECHNISCHE GEGEVENS237
Snelheidsindex
Q = max. 160 km/h. H = max. 210 km/h.
R = max. 170 km/h. V = max. 240 km/h.
S = max. 180 km/h. W = max. 270 km/h.
T = max. 190 km/h. Y = max. 300 km/h.
U = max. 200 km/h.
Maximale snelheid bij winterbanden
QM + S = tot 160 km/h.
TM + S = tot 190 km/h.
HM + S = tot 210 km/h.
VERKLARING VAN DE CODES OP DE VELGEN
fig. 4
Voorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.5
6 = breedte van de velg in inch (1).
J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de bandsteunt) (2).
15 = montagediameter in inches (deze correspondeert met dat van de te monteren band) (3 = Ø).
H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
ET 31.5 = ET-waarde: diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velg-
hart).
BANDEN RIM PROTECTOR fig. 5
Als op stalen velgen met integrale wieldeksels (metveerbevestiging) van de eerste montage afwijken-de banden met een velgbescherming (rim protec-
tor) (zie fig. 5) worden gemonteerd, dan mogen de wiel- deksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik vanongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een on-voorzien dalende bandenspanning.
fig. 5A0J0166m