35
1
VOORDAT u GAAT RIJDEN
To egang tot de auto
ALARM
Het alarm bestaat uit:
- een omtrekbeveiliging met sensoren op
de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,
- een interieurbeveiliging,
- een beveiliging tegen opkrikken en
wegslepen,
- een beveiliging bij het plaatsen van een
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een
inbraak gedurende ongeveer 30 seconden
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging en de beveiliging
tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.
Parkeerhulp
PARKEERHULP ACHTER
Dit systeem met geluidssignalen maakt gebruik
van vier parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor objecten die
zich net onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats wanneer
dit lampje of het waarschuwingslampje
service op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een melding
op het display.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een aanhanger
wordt aangekoppeld. Wij raden u aan om
een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak te
laten monteren door een specialist.
Wanneer een storing optreedt bij inschakeling
van de achteruit, gaat het lampje branden en
kan er een melding verschijnen op het display.
7272
11 2
Praktische voorzieningen
INTERIEURVERLICHTING
Plafonnier vóór
De plafonnier bevindt zich in het
midden van de hemelbekleding.
De plafonnier kan worden ingeschakeld door:
- het kantelen van het lampglas,
- het openen of sluiten van een portier,
- het vergrendelen of ontgrendelen van de
auto.
De plafonnier gaat enkele minuten na het
openen van de portieren of bij het aanzetten
van het contact automatisch uit.
De plafonnier kan zijn voorzien van een
sensor voor het inbraakalarm, een microfoon
voor de handsfree set en leeslampjes.
Zowel links als rechts zijn schakelaars voor
de leeslampjes aanwezig.
Plafonnier achter
De interieurverlichting achter bevindt zich
boven aan de wand rechtsachter.
Druk op de zijkant van het lampglas van
de plafonnier om de verlichting in of uit te
schakelen.
De verlichting gaat automatisch branden als
een van de deuren geopend wordt.
Gebruiksvoorschrift
De verlichting gaat automatisch uit:
- als de schakelaar niet wordt ingedrukt,
- als de deuren langer dan ongeveer
15 minuten geopend blijven,
- als het contact wordt aangezet,
- als de auto wordt vergrendeld.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting bevindt zich in
het midden van de houder van de zaklamp.
De werking van de verlichting is afhankelijk
van in welke van de drie standen de
onderstaande schakelaar staat.
Permanent aan.
AUTO.
In deze stand gaat de
verlichting geleidelijk branden als de
auto wordt ontgrendeld en als een
van de achterdeuren of de achterklep
wordt geopend.
De verlichting gaat automatisch uit als de
achterdeur of de achterklep enkele minuten open
blijft staan of als het contact wordt aangezet.
Permanent uit.
12
0
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en beschermen
ze de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten van de auto
door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die daar gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
is geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in
rubriek 5 het gedeelte "Kinderen aan boord".
132
Trekken van een aanhanger
Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het
trekken van het maximale aanhangergewicht
op een steile helling bij hoge temperatuur),
kan de airconditioning automatisch worden
uitgeschakeld om de prestaties van de
motor weer te verhogen.
Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Banden:
controleer de bandenspanning
van de auto (zie rubriek 7 het gedeelte
"Identificatie") en de aanhanger en breng
deze indien nodig op de juiste waarde.
Remmen:
het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug en rem
geleidelijk.
Zijwind:
de zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met matige
snelheid.
ABS:
dit systeem werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Parkeerhulp achter:
bij het gebruik
van een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt de parkeerhulp achter automatisch
uitgeschakeld (zie in rubriek 3 het gedeelte
"Parkeerhulp achter").
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
een originele trekhaak van PEUGEOT
en bijbehorende kabelset, die tijdens de
ontwikkeling van uw auto uitgebreid zijn
getest, en deze te laten monteren door een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de trekhaak buiten het
PEUGEOT-netwerk wordt gemonteerd, dient
dit volgens de aanwijzingen van de fabrikant
te worden uitgevoerd met behulp van de
daarvoor bestemde elektrische aansluitingen
aan de achterzijde van de auto.
De sensoren van de parkeerhulp achter
worden bij het aankoppelen van een
aanhanger automatisch uitgeschakeld.
Als de stekker van de aanhanger uit de
stekkerdoos op de auto wordt gehaald,
treden de sensoren van de parkeerhulp
achter weer in werking.
Verdeling gewicht
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig met de zwaarste
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as
en houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men
op grotere hoogte boven de zeespiegel
komt. Trek boven de 1000 m 10% van het
maximum aanhangergewicht af en herhaal
dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg
het hoofdstuk "Technische gegevens" voor
de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn. Zie ook
de documenten van uw auto en caravan/
aanhanger (kentekenbewijs...).
136
Accu
Uitvoering met Stop & Start-systeem
A.
Beschermkap.
B.
Metalen pluspool van uw auto.
C.
Hulpaccu.
D.
Massapunt van uw auto.
E.
Ontgrendelingsknop van de stekker.
F.
Stekker van de controlesensor.
G.
Controlesensor van de laadtoestand.
H.
Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
- Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en de
klemmen.
- Sluit de stekker F
van de controlesensor G
aan.
- Plaats de beschermkap A
van de metalen
pluspool B
.
Starten met een hulpaccu
- Verwijder de beschermkap A
van de
metalen pluspool B
.
- Sluit de rode kabel aan op de metalen
pluspool B
en vervolgens op de pluspool
(+) van de hulpaccu C
.
- Sluit de groene of zwarte kabel aan de
minpool (-) van de hulpaccu C
.
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt
D
van uw auto (nooit op de metalen
minpool H
van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
- Plaats de beschermkap A
van de metalen
pluspool B
.
Koppel de accu niet los om deze op te
laden.
- Druk op de ontgrendelingsknop E
om de
stekker F
los te kunnen maken.
- Maak de stekker F
van de controlesensor
G
los.
- Verwijder de beschermkap A
van de
metalen pluspool B
.
- Sluit de kabels van de acculader aan:
(+) op de metalen pluspool B
; (-) op de
metalen minpool H
. Maak de controlesensor G
nooit los
van de metalen minpool H
, behalve
als de accu vervangen wordt.
137
7
SNEL WEER OP WE
G
Accu
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is. Dit doet u bij
uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem op de volgende manier:
- druk op de ontgrendelingsknop E
om de
stekker F
los te kunnen maken,
- maak de stekker F
van de controlesensor
G
los.
Maak de controlesensor G
nooit los van de
metalen minpool H
, behalve als de accu
vervangen wordt.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door een dealer van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot
ongeveer 8 uur duren).
Voordat u de accu gaat opladen
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer nooit een bevroren accu op te
laden: laat de accu eerst ontdooien om
explosiegevaar te voorkomen. Breng een
accu nadat deze bevroren is geweest bij een
specialist die controleert of de accu inwendig
niet is beschadigd en of er geen scheuren
in de wanden zitten, waardoor het giftige en
bijtende accuzuur kan gaan lekken.
Voordat u de accupoolklemmen losmaakt
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Nadat u de accupoolklemmen hebt
aangesloten
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accupoolklemmen en het aanzetten van
het contact 1 minuut voor u de auto start,
hierdoor kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats wanneer hierna
toch storingen optreden.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- de instellingen van het display (datum,
tijd, taal, afstandseenheden en
temperatuur),
- de voorkeuzezenders van de autoradio,
- de centrale vergrendeling.
Bepaalde instellingen van de auto zijn
gewist, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om deze
opnieuw in te stellen.
153
7
SNEL WEER OP WE
G
Zekering vervangen
Zekering
Ampère
Functies
F16
7,5 A Elektronische eenheid motor - elektronische eenheid en selectiehendel gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak - spoel relais T20.
F17
15 A Voeding bobine - verstuivers - elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F18
7,5 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi) - spoel relais T09 (1.3 HDi).
F19
7,5 A Aircocompressor.
F20
30 A Voeding achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming, elektrische buitenspiegelverstelling.
F21
15 A Brandstofpomp (1.4 benzine en 1.3 HDi).
F22
20 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F23
20 A Voeding elektrokleppen hydraulisch regelorgaan ABS.
F24
7,5 A ABS.
F30
15 A Mistlampen.
F81
60 A Voorgloeimodule (1.3 HDi).
F82
30 A Pomp gestuurde handgeschakelde versnellingsbak - voeding gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F84
10 A Elektronische eenheid en elektrokleppen gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F85
30 A Aansteker - 12V-aansluiting.
F87
7,5 A Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19
(behalve 1.3 HDi).
5 A Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19 -
sensor laadtoestand accu (1.3 HDi).