1
35
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes, soms in combinatie met een geluidssignaal, geven aan dat de desbetreffende functie hand-
matig is uitgeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel van uw auto wordt het branden van het verklikkerlampje ook
gecombineerd met:
Airbag
vóór aan
passagierszijde
permanent, op het
instrumentenpaneel
en/of op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar op de zijkant van het
dashboard aan passagierszijde staat
in de stand " OFF
".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel
plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
"
om de airbag vóór aan passagierszijde
in te schakelen. Bevestig in dit geval
op deze zitplaats geen kinderzitje met
de rug in de rijrichting.
ESP/ASR
permanent.
De toets in het midden van het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
verklikkerlampje gaat branden.
De volgende functies worden
uitgeschakeld:
- ESP (elektronisch
stabiliteitsprogramma),
- ASR (antispinregeling).
Druk opnieuw op de toets om deze functies
weer te activeren. Het verklikkerlampje dooft.
De functies worden automatisch opnieuw
geactiveerd bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h (uitgezonderd bij de 1.6
THP 200-benzinemotor).
Deze functies worden automatisch
geactiveerd als de motor wordt gestart.
- een melding op het multifunctionele
display, of
- een pictogram op het centrale display
van het instrumentenpaneel en een
melding op het multifunctionele display,
of
- een pictogram en een melding op
het centrale display van het instru-
mentenpaneel.
1
36
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A
, is de temperatuur in orde,
- zone B
, is de temperatuur te hoog.
Het waarschuwingslampje te hoge
koelvloeistoftemperatuur 1
gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP
, een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de mo-
tor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats. De temperatuur en de druk in het koel-
circuit beginnen na enkele minuten rij-
den te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
)
wacht tot de motor is afgekoeld,
)
draai de dop twee omwentelingen
los om de druk te laten dalen,
)
verwijder vervolgens de dop,
)
vul bij tot aan het merkteken
"MAXI".
1
i
37
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond
staat en de motor minstens 30 mi-
nuten niet heeft gedraaid.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of
het motoroliepeil in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsintervalindicator
weergegeven en vervolgens gedurende
enkele seconden het motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Storing motorolieniveaumeter
Oliepeilstok
Als de aanduiding "OIL"
knippert in
combinatie met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, is
het motorolieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld om te
voorkomen dat ernstige motorschade
ontstaat. Als de aanduiding "OIL --"
knippert,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het motor-
type van uw auto.
2 merktekens op de peil-
stok:
- A
= maxi; het oliepeil
mag nooit boven het ni-
veau A uitkomen (kans
op schade aan de mo-
tor),
- B
= mini; als het oliepeil
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bij-
gevuld via de vuldop.
1
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoe-
veel kilometer u nog verwijderd bent
van de eerstvolgende onderhoudscon-
trole volgens het onderhoudsschema
van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsin-
dicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhouds-
sleutel branden. De kilometerteller geeft
de resterende kilometers tot de eerst-
volgende onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole bedraagt
2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel
; de tel-
ler geeft weer de kilometerstand en de
stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort on-
derhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, ver-
schijnt er geen onderhoudsinformatie
op het display.
1
i
i
39
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan
de auto en wacht minimaal 5 mi-
nuten. Het op 0 zetten van de on-
derhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
)
zet het contact af,
)
druk op de knop ".../000"
rechts van
het instrumentenpaneel en houd
deze ingedrukt,
)
zet het contact aan; de kilometertel-
ler begint terug te tellen,
)
laat de knop los als het centrale dis-
play van het instrumentenpaneel
"=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt
van het display. De factor tijd kan worden mee-
gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rij-
gewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat geduren-
de 5 seconden de sleutel knipperen
om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld:
u hebt de afstand tot de eerst-
volgende onderhoudsbeurt met 300 km
overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden
.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhouds-
informatie weergeven.
Deze informatie verschijnt, afhankelijk
van de uitvoering, gedurende de hand-
matige controleprocedure.
)
Druk kort op de knop ".../000"
,
rechts van het instrumentenpaneel.
De onderhoudsinformatie wordt en-
kele seconden weergegeven op het
centrale display van het instrumen-
tenpaneel en verdwijnt vervolgens
weer.
1
40
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Handmatige controle
Met deze functie kunt u de staat van de
auto (waarschuwingen en de status van
te confi gureren functies - "geactiveerd"
of "uitgeschakeld") en de informatie
over het onderhoud controleren.
)
Druk bij draaiende motor kort op de
knop "CHECK/000"
van het instru-
mentenpaneel om de handmatige
controle te starten. Als er geen enkele storing wordt gesig-
naleerd, verschijnt de melding "CHECK
OK"
op het centrale display van het in-
strumentenpaneel.
Als er een "kleine" storing wordt gesig-
naleerd, verschijnen de desbetreffende
waarschuwingspictogrammen en vervol-
gens de melding "CHECK OK"
op het
centrale display van het instrumentenpa-
neel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als een "ernstige" storing wordt gesigna-
leerd, verschijnen alleen de desbetref-
fende waarschuwingspictogrammen op
het centrale display van het instrumen-
tenpaneel. Laat het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats controleren.
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven
bij het afzetten van het contact, bij het
openen van het bestuurdersportier en
bij het vergrendelen en ontgrendelen
van de auto.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilo-
meterstand van de auto aan.
)
Druk bij aangezet contact op deze
knop en houd deze ingedrukt tot de
dagteller op 0 staat.
Dagteller
De dagteller geeft het aantal verreden ki-
lometers weer sinds de laatste keer dat de
bestuurder de teller op 0 heeft gezet.