U kunt kiezen uit de verwarmingsin-
stellingen HIGH (hoog), LOW (laag)
en OFF (uit). Oranje indicatielampjes
in beide schakelaars geven de inge-
stelde verwarmingsgraad weer. Er
gaan twee indicatielampjes branden
voor de stand HIGH, één voor LOW
en geen voor OFF.Voor stand HIGH drukt u
de schakelaar eenmaal in.
Voor stand LOW drukt u de
schakelaar tweemaal in. Als
u de verwarmingselementen wilt uit-
schakelen, drukt u een derde maal op
de schakelaar. OPMERKING:
Zodra u een stand hebt geselec-
teerd, voelt u na twee tot vijf minu-
ten dat de stoel warm wordt.
Als u de stand HIGH-level hebt gese-
lecteerd, geeft de verwarming extra
veel warmte tijdens de eerste bedrijfs-
fasen. Daarna wordt de normale hoe-
veelheid warmte voor de stand HIGH
afgegeven. Als het hoge niveau is ge-
selecteerd, schakelt het systeem auto-
matisch na maximaal 60 minuten
continue werking terug naar laag ni- veau. Op dat moment wordt één
lampje gedoofd om de wijziging aan te
geven. Er brandt dan nog één lampje.
Het lage niveau wordt automatisch na
45 uitgeschakeld (OFF). VOORSTOELEN/STOELEN
OP DE TWEEDE ZITRIJ
HANDMATIGVERSTELLEN
De beide voorstoelen kunnen naar vo-
ren en naar achteren worden versteld.
De hendel voor de handmatig verstel-
bare stoelen bevindt zich onder de
zitting aan de voorkant van de stoel.
Trek, terwijl u op de stoel zit, de hen-
del omhoog en schuif de stoel naar
voren of naar achteren. Laat de stang
los wanneer u de gewenste positie
hebt bereikt. Beweeg vervolgens metlichaamsdruk voorwaarts en achter-
waarts op de stoel om er zeker van te
zijn dat het stoelverstelmechanisme is
vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tij-
dens het rijden kan gevaarlijk
zijn. Het verstellen van een stoel
tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur
verliest en een botsing met ernstig
of dodelijk letsel veroorzaakt.
Het verstellen van de stoelen moet
plaatsvinden voordat de veilig-
heidsgordels zijn vastgegespt en
terwijl de auto is geparkeerd. Een
slecht afgestelde veiligheidsgordel
kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
Handmatige stoelverstelling
114
De stoel klapt automatisch neer om de
derde zitrij gemakkelijk toegankelijk
te maken.WAARSCHUWING!
Bij een aanrijding kan ernstig letsel
ontstaan als de stoel niet goed is
vergrendeld.
QUAD-STOELEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
De beide Quad-stoelen kunnen naar
voren en naar achteren worden ver-
steld. De hendel voor de handmatig
verstelbare stoelen bevindt zich onder
de zitting aan de voorkant van destoel. Trek, terwijl u op de stoel zit, de hen-
del omhoog en schuif de stoel naar
voren of naar achteren. Laat de stang
los wanneer u de gewenste positie
hebt bereikt. Beweeg vervolgens met
lichaamsdruk voorwaarts en achter-
waarts op de stoel om er zeker van te
zijn dat het stoelverstelmechanisme is
vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tij-
dens het rijden kan gevaarlijk
zijn. Het verstellen van een stoel
tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur
verliest en een botsing met ernstig
of dodelijk letsel veroorzaakt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het verstellen van de stoelen moet
plaatsvinden voordat de veilig-
heidsgordels zijn vastgegespt en
terwijl de auto is geparkeerd. Een
slecht afgestelde veiligheidsgordel
kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
Handmatig verstellen
Om de rugleuning schuiner te stellen
leunt u iets naar voren en licht u de
hendel op. Leun dan achterover om
de rugleuning in de gewenste stand te
drukken en laat de hendel los. Om de
stoel in zijn normale stand te zetten,
leunt u naar voren en licht u de hendel
op. Gebruik uw lichaamsgewicht en
leun naar voren en naar achteren om
te controleren of de rugleuning ver-
grendeld is.
Rugleuninghendel, tuimelhendel voor zitting en hoofdsteunhendel
Handmatige stoelverstelling
120
Trek de bevestigingsriem uit het opge-
stikte vak onder aan de zitting.
Haal de riem door de handgreep op de
B-stijl. Schuif de gesp naar de juiste
positie, alvorens de riem vast te zet-ten.Maak de bevestigingsriem vast aan de
handgreep op de B-stijl. Als de riem
niet in gebruik is, bewaart u deze in
het opgestikte vak onder aan de zit-ting.
WAARSCHUWING!
Ter voorkoming van letsel:
Als u met de auto rijdt terwijl de
stoel naar voren is geklapt, moet
de bevestigingsriem altijd veilig
zijn vastgezet aan de handgreep.
Laat nooit passagiers zitten op de
stoel of middelste zitplaats achter
de naar voren geklapte stoel.
Verwijderen
Voor extra opbergruimte kunnen de
Quad-stoelen worden verwijderd.
Wanneer de stoel is neergeklapt in de
stand voor gemakkelijk in- en uit-
stappen, trekt u de dwarsstang naar
voren en omhoog om de voorste an-
kerpunten te ontgrendelen.
Ontgrendelhendel van neergeklapte stoel
Houderriem
Handgreep op de B-stijl
Houderriem
Dwarsstang voor verwijderen van stoel
122
OPMERKING:
Maak de middelste schouder-gordel los van de kleine gesp en
breng de hoofdsteunen omlaag,
voordat u de elektrisch neer-
klapbare stoelen op de derde
zitrij neerklapt of opbergt.
Om het verplaatsen van de stoel te stoppen tijdens het bewegen,
drukt u op een andere keuze-
schakelaar zitpositie waardoor
de stoel stopt. Als de stoel stopt,
kunt u de gewenste positie selec-teren. Het elektrisch systeem van de
derde zitrij omvat obstakelde-
tectie voor de veiligheid. Als het
systeem een obstakel detecteert,
stoppen de motoren en draaien
zij even in de omgekeerde rich-
ting om de stoel uit de buurt van
het obstakel te bewegen. Als dit
gebeurt, moet u het obstakel ver-
wijderen en de knop nogmaals
indrukken om de gewenste
stand te realiseren.
HANDMATIG NEERKLAPBARE
STOELEN OP DE DERDE
ZITRIJ (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
1. Breng de middelste hoofdsteun
omlaag tot op de rugleuning door de
knop op de geleidestang in te drukken
en de hoofdsteun omlaag te duwen.
2. Breng de buitenste hoofdsteunen
omlaag door te trekken aan de ont-
grendelriem met het cijfer "1", die
zich aan de portierzijde van de hoofd-
steunen bevindt. 3. Trek aan de riem met nummer "2"
aan de achterkant van de stoel om de
rugleuning neer te klappen.
4. Trek aan de riem met nummer "3"
om te ontgrendelen.
Rij elektrische schakelaars
achterpaneel
1 — Open naar Normaal 2 — Wegbergen
3 — Achterklep/neerklappen 4 — Rechter-/
linkerstoel /
beide stoelen
Ontgrendelriem “1” hoofdsteun
Ontgrendelriem "2"
124
2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten.
3. Draai de lichtschakelaar rechtsom
van de stand AUTO (A) naar de standaan. OPMERKING:
Als de koplampen en achterlichten
van voertuigen in het camerablik-
veld defect zijn, met modder zijn
bespat of gedeeltelijk aan het zicht
worden onttrokken, zal uw groot-
licht langer blijven branden (dich-
ter bij het andere voertuig). Boven-
dien zal het systeem niet correct
werken als de voorruit of de came-
ralens vuil, vet of andere obstakelsbevat. HOOGTEVERSTELLING KOPLAMPENUw auto is mogelijk uitge-
rust met een koplampver-
stellingssysteem. Met dit
systeem heeft de bestuurder
altijd de juiste afstelling voor de kop-
lamplichtbundel, onafhankelijk van
de belading van de auto. De schake- laar bevindt zich op het dashboard,
naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer over-
eenkomstig de in de volgende tabel
weergegeven belading tegenover het
controlelampje op de schakelaarstaat.
Hoogteverstelling koplampen
0 * Alleen bestuurder of bestuurder plus voor- passagier
1 * Bestuurder, voorpassa- gier en alle 3 zitplaatsen
achterin bezet, of ALLE
zitplaatsen bezet (ook
de middenrij).
* Alle zitplaatsen bezet,
plus een gelijkmatig ver-
deelde lading achter
laatste stoelenrij. Het
totale gewicht van pas-
sagiers plus lading blijft
onder het maximale
laadgewicht van deauto.
Hoogteverstelling koplampen
2 * Bestuurder, plus ge- lijkmatig verdeelde la-
ding achter laatste stoe-
lenrij. Het totale gewicht
van bestuurder plus la-
ding blijft beneden het
maximale laadgewicht
van de auto.
* Aantal passagiers: Zitposities vóór = 2
Zitposities midden = 2
Zitposities achter = 2 of 3
OPMERKING: bij de bovenstaande
berekeningen is uitgegaan van een
lichaamsgewicht van 75 kg.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De ruitenwissers en -sproeiers bedient
u via een schakelaar in de multifunc-
tionele hendel. Draai aan het uiteinde
van de multifunctionele hendel om de
gewenste wissersnelheid te kiezen. OPMERKING:
Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
134
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Als u eenmaal op de toets RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, drukt u op de toets SET (-).
Als u de toets ingedrukt houdt in de
stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de
toets loslaat. Laat de toets los zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens wor-
den ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelderijsnelheid.Elektronische snelheidsregeling
gebruiken op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen
op hellingen om de ingestelde snel-
heid van de auto te handhaven. OPMERKING:
De elektronische snelheidsrege-
ling houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een
kleine snelheidsverandering op
flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, zodat
het in die gevallen beter is om zonder
elektronische snelheidsregeling te rij-den.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling
kan gevaarlijk zijn in situaties waar
het systeem geen constante snelheid
kan aanhouden. Uw auto kan gezien
de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen en mogelijk een bot-
sing veroorzaakt. Gebruik de elek-
tronische snelheidsregeling nooit in
druk verkeer of op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde of gladde we-gen.
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgt voor zichtbare en hoorbare aan-
wijzingen m.b.t. de afstand tussen de
achterzijde van de auto en een gede-
tecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijv. tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen
voor gebruik van het ParkSense® sys-
teem voor de beperkingen van dit sys-
teem en aanbevelingen.
140
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig
achteruit rijden, ook al wordt er ge-
bruik gemaakt van de achteruitrij-
camera. Kijk altijd goed vóór of ach-
ter uw auto, controleer of zich daar
geen voetgangers, dieren, andere
voertuigen of obstakels bevinden en
let op dode hoeken voordat u voor-
of achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten
als u achteruitrijdt. Anders bestaat
er een risico op ernstig of dodelijkletsel.LET OP!
Om schade aan het voertuig tevoorkomen mag ParkView® al-
leen worden gebruikt als parkeer-
hulp. De camera is niet in staat is
om elk obstakel of voorwerp op
uw rijbaan te detecteren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Om schade aan het voertuig te
voorkomen moet u langzaam rij-
den bij gebruik van de achteruit-
rijcamera, zodat u tijdig kunt
stoppen als u een obstakel ziet.
Het wordt de bestuurder aanbe-
volen om regelmatig over zijn/
haar schouder te kijken bij het
gebruik van ParkView®.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander
vuil, moet de lens worden gerei-
nigd, met water worden gespoeld
en met een zachte doek worden
gedroogd. De lens niet afdekken.
PARKVIEW® IN- OF
UITSCHAKELEN — MET
NAVIGATIE-/
MULTIMEDIA-RADIO
1. Druk op de toets “menu”.
2. Selecteer de soft-toets "system set
up" (systeeminstellingen).
3. Druk op de schermtoets "camera
setup" (camera-instellingen). 4. Schakel de functie achteruitrijca-
mera in of uit door de soft-toets "ena-
ble rear camera in reverse" (camera
inschakelen bij achteruit rijden) te se-
lecteren.
5. Druk op de schermtoets "save" (opslaan).
PARKVIEW® IN- OF
UITSCHAKELEN —
ZONDER NAVIGATIE-/
MULTIMEDIA-RADIO
1. Druk op de toets “menu”.
2. Selecteer de soft-toets "system set
up" (systeeminstellingen).
3. Schakel de functie achteruitrijca-
mera in of uit door de soft-toets "ena-
ble rear camera in reverse" (camera
inschakelen bij achteruit rijden) te se-
lecteren. DAKCONSOLES
DAKCONSOLE VOORIN
Er zijn twee soorten dakconsoles be-
schikbaar. Het basismodel dakcon-
sole voorin heeft vaste instap-/
leeslampjes, een neerklapbaar
zonnebrilopbergvakje en een gesprek-
147