Electronic Range Select (ERS -
elektronische bereikselectie) Bediening
Met de versnellingsregeling Elektronische be-
reikselectie (ERS) kunt u de keuzehendel naar
links (-) of rechts (+) schakelen als de keuze-
hendel in de stand DRIVE staat, zodat u de
hoogst beschikbare versnelling kunt beperken.
Als u bijvoorbeeld naar ERS 3 (derde versnel-
ling) schakelt, kan de versnellingsbak nooit
hoger schakelen dan de derde versnelling,
maar kan deze wel terugschakelen naar 2
(tweede) of 1 (eerste).
OPMERKING:
•Als u de keuzehendel naar links (-) trekt
en vasthoudt (niet aantikt), schakelt de
transmissie terug naar de laagst moge-
lijke versnelling die kan worden gebruikt
zonder dat de motor te veel toeren maakt.
Op het display verschijnt de ingescha-
kelde versnelling. De hoogste versnelling
wordt begrensd op de getoonde versnel-
ling.
• Wanneer u de keuzehendel naar rechts (+)
trekt en vasthoudt (niet aantikt), wordt de
versnellingsbeperking opgeheven en naar de juiste versnelling geschakeld. Op
het display wordt
D weergegeven.
3,6l-motor en 3,0l-dieselmotor
In de stand DRIVE wordt bij de eerste tik naar
links (-) één versnelling teruggeschakeld. Deze
versnelling wordt weergegeven. Wanneer u bij-
voorbeeld in de stand DRIVE in de 5e versnel-
ling rijdt en de keuzehendel één keer naar links
tikt, schakelt de transmissie terug naar de 4e
versnelling en verschijnt op het scherm een 4.
Bij een tweede tik naar links (-) schakelt de
transmissie naar de 3e versnelling.
5,7-liter motor
Op voertuigen met motoren van 5,7 liter wordt
met ERS (of de modus TOW/HAUL (Slepen/
trekken)) een extra underdrive-versnelling in-
geschakeld die normaal niet wordt gebruikt bij
het doorschakelen in een hogere versnelling.
Deze extra tussenschakeling verbetert de
prestatie en het koelvermogen van de auto als
een aanhanger de helling op getrokken wordt.
ERS 1,2, en 3 zijn onderversnellingen; ERS 4 is
directe versnelling. ERS 5 (overversnelling) is
hetzelfde als de normale 4e versnelling. Wan-
neer u in de stand DRIVE in de 1e tot 4e
versnelling rijdt, wordt bij de eerste tik naar links(-) de ERS-aanduiding voor de huidige
versnelling weergegeven (de transmissie scha-
kelt niet terug). Wanneer u bijvoorbeeld in de
stand DRIVE in de 3e (directe) versnelling rijdt
en de keuzehendel één keer naar links tikt,
verschijnt op het scherm een 4 (ERS 4 is de
directe versnelling). Bij een tweede tik naar
links (-) schakelt de transmissie terug naar ERS
3 (de extra onderversnelling). Wanneer u in de
stand DRIVE in de 5e versnelling rijdt, schakelt
de transmissie bij de eerste tik naar links(-)
terug en verschijnt op het scherm een 5 (ERS 5
is hetzelfde als de normale 4e versnelling). Bij
een tweede tik naar links (-) schakelt de trans-
missie terug naar ERS 4 (directe versnelling).
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde oppervlakken niet terug
voor meer motorremwerking. Hierdoor kun-
nen de aangedreven wielen hun grip verlie-
zen, waardoor de auto in een slip kan raken.
Displayweergave
12345*D
Toegestane ver-
snellingen 1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-5
226
Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de meldingTIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.LET OP!
• Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:
•
Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen.
259
•Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.
Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
260