465
Kenmerken van uw auto
D170300AEN
Waarschuwingen parkeerhulp
Het waarschuwingssignaal klinktmogelijk niet regelmatig als het
voorwerp achter de auto beweegt of
een grillige vorm heeft.
De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord raken als de
bumperhoogte of de inbouwpositie van
de sensoren is gewijzigd of als de
bumper of sensor beschadigd is.
Achteraf gemonteerde accessoires
kunnen het bereik van de sensoren
beïnvloeden.
Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet of niet goed
geregistreerd. Wees alert.
Als de sensor bedekt is met sneeuw, vuil of water werkt deze mogelijk niet
goed totdat deze weer schoon endroog is gemaakt met een zachtedoek.
Druk of sla niet op de sensor en voorkom dat er krassen op de sensor
komen. De sensor kan beschadigd
raken.✽✽ AANWIJZING
Het systeem werkt alleen in het gebied
waar de parkeersensoren zijn geplaatst.Bovendien worden kleine of smallevoorwerpen als palen, of voorwerpen
die zich tussen de verschillende sensoren
bevinden mogelijk niet door de sensoren
geregistreerd.Kijk tijdens het achteruitrijden altijd
waar u rijdt.
Informeer bestuurders die onbekend
zijn met de auto over de mogelijkhedenen beperkingen van het systeem.D170400AFD
Zelfdiagnose
Als u geen waarschuwingsgeluid hoort of
als de zoemer met tussenpozen klinkt als
u de stand R inschakelt, kan dit duiden op
een storing in de parkeerhulp. Laat in dat
geval uw auto zo snel mogelijk
controleren door een officiële HYUNDAI
Erkend Reparateur.
WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs voorwerpen of personen, in
het bijzonder kinderen, rijdt. Houd
er rekening mee dat sommige
voorwerpen mogelijk niet door de
sensoren worden geregistreerd.
Controleer altijd met eigen ogen ofde weg vrij is.
WAARSCHUWING
Schade aan de auto en persoonlijk
letsel, ontstaan vanwege het
onjuist functioneren van de
parkeerhulp, vallen niet onder de
garantie. Rijd altijd veilig en
voorzichtig.
469
Kenmerken van uw auto
D190500AUN
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen. Trek de
schakelaar naar u toe om het dimlicht in
te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten branden
terwijl de motor niet draait.Lichtsignaal
Trek de combischakelaar naar u toe om
een lichtsignaal te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie (dimlicht). De verlichting hoeft niet
ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal
te kunnen geven.
OCM040125OCM040124
OPMERKING
Bedek de sensor (1) op hetdashboard nooit, zodat een
optimale werking van deautomatische verlichtinggegarandeerd blijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed werkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eenmetaalhoudende coating,functioneert het automatischeverlichtingssysteem mogelijk niet
goed.
475
Kenmerken van uw auto
D200100ACM
Ruitenwissers voor
De werking is als volgt als het contact in stand ON staat.
MIST / : Druk voor een enkelewisbeweging de
bedieningsschakelaar naar
boven vanuit stand O(OFF)
en laat hem weer los. De
ruitenwissers zullen blijven
werken zolang de
schakelaar naar boven
wordt gedrukt en wordt
vastgehouden.
OFF / O : Ruitenwisser is uitgeschakeld
INT / --- : De ruitenwissers werken met regelmatige intervallen.
Gebruik deze stand bij
motregen of mist. Draai aan desnelheidsregelknop om desnelheid te wijzigen.
LO / 1 : Normale wissersnelheid
HI / 2 : Hoge wissersnelheid
✽✽ AANWIJZING
Maak de ruit vrij van sneeuw en ijs
alvorens de ruitenwissers te gebruiken
of ontdooi de voorruit gedurende 10
min. Anders werken de ruitenwissersmogelijk niet goed en kunnen zebeschadigd raken.
D200101AFD
Auto Control (indien van toepassing)
De regensensor bovenaan op de voorruit
registreert de hoeveelheid regen en
schakelt de ruitenwisser automatisch in
met de juiste snelheid/intervaltijd.Hoe harder het regent, hoe hoger de
wissersnelheid. Als het ophoudt met
regenen, wordt de ruitenwisser
automatisch uitgeschakeld. Draai aan desnelheidsregelknop om de snelheid tewijzigen (1). Als het contact in stand ON wordt gezet
terwijl de ruitenwisserschakelaar in stand
AUTO staat, of als het contact in stand
ON staat en de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO wordt gezet, of als de
snelheidsregelknop omhoog wordt
gedraaid en de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, voert het systeem een
zelfcontrole uit. Zet de schakelaar in
stand O(OFF) als de ruitenwisser niet
nodig is.
OCM040131L
Regensensor
■
Type A
■ Type B
OPMERKING
Als het contact in stand ON staat en
de schakelaar voor de
ruitenwissers vóór in de standAUTO, neem dan onderstaande aanwijzingen in acht om letsel tevoorkomen:
Raak het bovenste deel van de voorruit, waar de regensensorzich bevindt, niet aan.
Veeg het bovenste deel van de voorruit niet schoon met eenvochtige doek.
Oefen geen druk uit op de voorruit.
Kenmerken van uw auto
76
4
D200200AFD
Ruitensproeier voorruit
Trek de hendel naar voren om de
ruitensproeier in te schakelen. Als de
ruitenwisser in stand O(OFF) staat, zal
deze 1-3 wisslagen maken.
Gebruik deze functie om de voorruit te reinigen. De ruitensproeier en de ruitenwissers
blijven werken tot u de hendel loslaat.
Controleer het peil van de
ruitensproeiervloeistof als de
ruitensproeiers niet werken. Vul het
reservoir met een geschikte, niet
schurende ruitensproeiervloeistof
wanneer het peil te laag is.
De vulpijp van het reservoir bevindt zich
vooraan in de motorruimte aan
passagierszijde.
OPMERKING
Zet de schakelaar tijdens het
wassen van de auto in stand
O(OFF) om te voorkomen dat deruitenwissers in dat gevalautomatisch worden ingeschakeld.
Als de ruitenwissers tijdens hetwassen worden ingeschakeld, raken ze mogelijk beschadigd.
Verwijder de behuizing van deregensensor bovenaan de voorruit aan passagierszijde niet. Eventuele
schade aan onderdelen diehierdoor kan ontstaan, valt nietonder de fabrieksgarantie.
Zet de ruitenwisserschakelaar 'swinters voor het starten van de
motor in stand O(OFF). Als de ruitenwissers worden ingeschakeldterwijl de wisserbladenvastgevroren zijn, kunnen deze
beschadigd raken. Verwijder allesneeuw en ijs van de voorruitvoordat de ruitenwissers wordeningeschakeld.
OPMERKING
Gebruik de ruitensproeiers niet
wanneer het reservoir leeg is, om beschadiging van de ruitensproeierpomp te voorkomen.
WAARSCHUWING
Gebruik de ruitensproeiers niet bij temperaturen onder het vriespunt
zonder eerst de voorruit met behulp
van de voorruitontwaseming te
hebben verwarmd; de vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en
uw uitzicht belemmeren.
OCM040133
OCM040133L
Type B
Type A
Kenmerken van uw auto
92
4
Automatische verwarming en
airconditioning
Het automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem wordt bediend door
eenvoudigweg de gewenste temperatuurin te stellen.
De volautomatische temperatuurregeling
regelt het verwarmen en het koelen als
volgt:
1. Druk op toets AUTO. De te gebruiken
uitstroomopeningen, de aanjagersnelheid, de luchtinlaat en de
airconditioning worden automatisch
geregeld op basis van de gekozen
temperatuur. 2. Stel de temperatuurtoets in op de
gewenste temperatuur. Wanneer de
laagst mogelijke temperatuur wordtingesteld, zal de airconditioning
continu blijven werken.
3. Schakel de automatische werking uit door op een willekeurige toets of
schakelaar van het volgende te
drukken:
De geselecteerde functie wordt handmatig bediend terwijl de andere
functies automatisch werken.
Voor uw gemak en om de effectiviteit van
het verwarmings- en ventilatiesysteem te
verbeteren kunt u de toets AUTO
gebruiken en de temperatuur instellen op
22°C/71°F.✽✽ AANWIJZING
Bedek de sensor op het dashboard nooit, zodat een optimale werking van het
verwarmings- en airconditionings
-systeem gegarandeerd blijft.
OCM040218OCM052098
Wat te doen in een noodgeval
10
6
F060200ACM
Controlelampje storing
TPMS (controlesysteem
lage bandenspanning)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden nadat
het ongeveer 1 minuut heeft
geknipperd wanneer er een
probleem aanwezig is in hetcontrolesysteem lage
bandenspanning. Als het systeemcorrect een te lage bandenspanning
registreert terwijl het systeem defect
is, gaat zowel het conrolelampje
storing TPMS branden als de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning, d.w.z. wanneer de
sensor links voor defect is, gaat het
controlelampje storing TPMS
branden, maar als de band rechts
voor, links achter of rechts achtereen te lage spanning heeft, gaan de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning mogelijk brandensamen met het controlelampje
storing TPMS.
WAARSCHUWING - Schade
door lage bandenspanning
Een te lage bandenspanning
zorgt ervoor dat de auto
instabiel wordt en kan ervoor
zorgen dat u de controle overde auto verliest en dat de
remweg wordt verlengd. Doorrijden op banden met een
te lage spanning heeft
oververhitte en defecte banden
tot gevolg.
OPMERKING
Mogelijk gaat het waarschuwingslampje lagebandenspanning in de winter of bij koud weer branden als debanden bij warm weer op deaanbevolen spanning zijn gebracht. Het betekent niet datuw TPMS defect is, omdat delagere temperatuur een evenredig lagerebandenspanning tot gevolgheeft.
Controleer de bandenspanningen stel deze af wanneer u van een warm gebied naar een koudgebied of vice versa rijdt, ofwanneer de buitentemperatuuraanmerkelijk toe- of afneemt.
611
Wat te doen in een noodgeval
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur om de
oorzaak van het probleem vast testellen.F060300ACM
Een wiel wisselen met TPMS
Bij een lekke band gaan de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning branden. Laat de
lekke band zo snel mogelijk door een
officiële HYUNDAI-dealer repareren
of vervang het wiel door het
compacte reservewiel.
Ieder wiel is uitgerust met een bandenspanningssensor achter het
ventiel in het wiel. Gebruik wielen die
speciaal geschikt zijn voor TPMS. Wij
raden u aan uw banden altijd door
een officiële HYUNDAI-dealer te
laten nakijken.Ook wanneer u de band met de lagebandenspanning door het
reservewiel hebt vervangen, blijven
de waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning branden tot dat deband met de lage bandenspanning is
gerepareerd en weer op de auto isgemonteerd. Nadat u de band met lage
bandenspanning hebt vervangen
door het reservewiel kan na een paar
minuten het controlelampje storing
TPMS gaan branden omdat de
TPMS-sensor in het reservewiel nietis geïnitialiseerd. Als de band met lage
bandenspanning weer op de
aanbevolen spanning is gebracht enop de auto is gemonteerd of als de
TPMS-sensor van het reservewiel isgeïnitialiseerd door een officiële
HYUNDAI-dealer, doven de
controlelampjes storing TPMS, lagebandenspanning en positie lage
bandspanning na een paar minuten
rijden.
OPMERKING
Het controlelampje storing
TPMS gaat mogelijk brandenals de auto in de buurt rijdt
van elektrische kabels ofzenders zoals in de nabijheidvan politiebureaus, kantoren,zendstations, militaire objecten, luchthavens,
zendmasten, enz. die denormale werking van hetcontrolesysteem lagebandenspanning (TPMS)kunnen storen.
Het controlelampje storing TPMS kan gaan branden bijhet gebruik vansneeuwkettingen of externeelektronische apparatuur inde auto zoals een laptop, eentelefoonoplader, eenafstandsbediening, eennavigatiesysteem, enz. Dit kande normale werking van het TPMS storen.
OPMERKING
Gebruik NOOIT
bandenreparatiemiddel om deband met een te lage spanning te repareren. Hetafdichtingsmiddel kan debandenspanningssensorenbeschadigen. In dat geval moet u de bandenspanningssensorvervangen.
Wat te doen in een noodgeval
12
6
Ga naar een officiële HYUNDAI-
dealer als de lampjes niet doven
nadat u paar minuten gereden hebt. Mogelijk kunt u de bandenspanningniet beoordelen door alleen naar de
banden te kijken. Gebruik altijd een
bandenspanningsmeter van een
goede kwaliteit om de
bandenspanning te meten. Een band
die warm is (door het rijden), heefteen hogere bandenspanning dat een
band die koud is (doordat dezegedurende ten minste 3 uur heeftstilgestaan of niet meer dan 1,6 km
heeft gereden gedurende deze
periode).
Laat de band afkoelen alvorens de
bandenspanning te meten. Zorg er
altijd voor dat de band koud is
alvorens deze op de aanbevolenspanning te brengen.
Een koude band houdt in dat de auto gedurende 3 uur heeft stilgestaan ofniet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode.OPMERKING
Gebruik geen afdichtingsmiddel
als uw auto is uitgerust meteen controlesysteem lagebandenspanning.
Het afdichtingsmiddel kan debandenspanningssensorenbeschadigen.
WAARSCHUWING- TPMS
Het TPMS waarschuwt niet
voor ernstige en plotselinge
schade aan de banden
veroorzaakt door externe
factoren, zoals spijkers en
dergelijke.
Als de auto instabiel aanvoelt, haal dan onmiddellijk uw voet
van het gaspedaal, trap het
rempedaal licht in en breng
uw auto op een veilige plaatstot stilstand.
OPMERKING
Als de oorspronkelijk
gemonteerde band wordtvervangen door het reservewiel moet de TPMS-sensor op hetreservewiel worden geactiveerden de sensor op het originele wiel moet wordengedeactiveerd. Als de TPMS-sensor op het originele wiel datin de houder van het reservewiel is gemonteerd nogsteeds actief is, werkt hetbandenspanningscontrolesyste em mogelijk niet correct. Laatde band met de TPMS reparerenof vervangen door een officiële HYUNDAI-dealer.