57
Rijden met uw auto
3. Draai de contactsleutel in stand ONom de motor voor te gloeien. Het
controlelampje voorgloeien zal nu
gaan branden.
4. Als het controlelampje voorgloeien uitgaat, draai dan de contactsleutel in
stand START en houd de sleutel in
deze stand totdat de motor aanslaat
(maximaal 10 seconden). Laat de
sleutel vervolgens los.
✽✽
AANWIJZING
Als de motor niet binnen 10 seconden wordt gestart nadat het voorgloeien is
voltooid, zet het contact dan gedurende10 seconden terug in stand LOCK en
vervolgens weer in stand ON om de
motor opnieuw voor te gloeien.
E040101ATQ
✽✽
AANWIJZING - A2.5 Dieselmotor
Als het gaspedaal langere tijd wordt ingetrapt terwijl de auto stilstaat, wordthet motorvermogen beperkt omoververhitting van onderdelen van hetuitlaatsysteem te voorkomen.
Starten en afzetten van een motor met
turbo/intercooler
1 Voer het toerental van de motor niet te hoog op en accelereer niet direct na
het starten van de motor.
Laat een koude motor enkele
seconden stationair draaien voordat u
wegrijdt om ervoor te zorgen dat de
turbocompressor voldoende smering
krijgt.
2. Na het rijden met hoge snelheid of een lange rit met een zware motorbelasting
dient de motor voor het afzetten
ongeveer 1 min stationair te draaien. Door de motor stationair te laten
draaien zal de turbo afkoelen voordat
de motor wordt afgezet.
W-60
Controlelampje voorgloeien
OPMERKING
Zet de motor nooit direct af nadat
hij zwaar belast is. Dit kan zware schade veroorzaken aan de motorof de turbocompressor.
Rijden met uw auto
24
5
In werking
Als de voertuigstabiliteitsregeling
in werking treedt, gaat hetcontrolelampje ESP knipperen.
devoertuigstabiliteitsregeling
werkt, voelt u mogelijk lichte
trillingen in de auto. Dit wordt
veroorzaakt door het
aansturen van de remmen en
is normaal.
gladde weg neemt het
motortoerental mogelijk niet
toe, ondanks dat u het
gaspedaal intrapt. E070502AUN-EE
Voertuigstabiliteitsregeling
uitschakelen
Voertuigstabiliteitsregeling uitgeschakeld
de voertuigstabiliteitsregeling
uit te schakelen. Hetcontrolelampje ESP OFF
gaat branden.
blijft uitgeschakeld, ook als uhet contact in stand LOCK
zet. Pas wanneer de motor
opnieuw wordt gestart, zal de
voertuigstabiliteitsregeling
automatisch weer worden
ingeschakeld. E070503AFD
Controlelampje
Als het contact in stand ON wordt gezet,
gaat het controlelampje branden. Als hetsysteem in orde is dooft het lampje na
enige tijd weer. Het controlelampje ESP gaat knipperen
zodra het systeem in werking treedt. Het controlelampje ESP OFF gaat
branden als het systeem met de
schakelaar is uitgeschakeld of blijft
branden als er een storing in het systeem
aanwezig is.
ESP
ESP
OFF
ESP
ESPOFF
■
Controlelampje ESP (knippert)
■ Controlelampje ESP OFF (gaat branden)
525
Rijden met uw auto
✽✽AANWIJZING
Na het losnemen van de accukabels of nadat een lege accu opgeladen is, gaat
het controlelampje ESP OFF mogelijkbranden. Draai het stuurwiel in dit
geval een halve slag naar links en naar
rechts terwijl het contact in stand ON
staat. Start vervolgens de motoropnieuw nadat het contact in standLOCK gezet is. Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren door een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur als het
controlelampje ESP OFF niet dooft.E070504AUN-EE
Voertuigstabiliteitsregeling uitschakelen
Tijdens het rijden
Het verdient aanbeveling om de voertuigstabiliteitsregeling waar
mogelijk ingeschakeld te houden.
Schakel de voertuigstabiliteitsregeling tijdens het rijden alleen uit als u op een
vlakke weg rijdt.
Druk nooit op de schakelaar ESP OFF
als de voertuigstabiliteitsregeling in
werking is (controlelampje ESP
knippert).
Als het systeem in dat geval toch wordt
uitgeschakeld, kan de auto gaan slippen.
✽✽ AANWIJZING
63
Wat te doen in een noodgeval
Zet de auto zoveel mogelijk aan de
kant van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond. Parkeer
niet in de middenberm als u op een
snelweg rijdt met gescheiden rijbanen.
2. Zet als de auto stilstaat de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in
stand P (automatische transmissie) of
in de achteruit (handgeschakelde
transmissie).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
4. Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dit hoofdstuk.
F020300AEN Als de motor afslaat tijdens het rijden
1. Laat de auto geleidelijk uitrollen en blijf daarbij rechtuit rijden. Probeer de auto
op een veilige plaats tot stilstand tebrengen.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Probeer de motor te starten. Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer of een hulpdienst als
de motor niet gestart kan worden. F030100AUN Als de motor niet of langzaam
ronddraait
1. Controleer als uw auto is uitgerust met
een automatische transmissie of de selectiehendel in stand N of P staat en
of de parkeerrem geactiveerd is.
2. Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
4. Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed vastzitten.
5. Probeer de auto niet aan te slepen of aan te duwen. Zie de aanwijzingen bij
“Starten met hulpaccu”. F030200AEN
Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat
1. Controleer het brandstofniveau.
2. Zet het contact in stand LOCK en
controleer alle stekkerverbindingen
van de ontsteking, de bobine en de
bougies. Sluit een eventuele losse
stekker weer aan.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Neem contact op met een officiële HYUNDAI-dealer of een hulpdienst als
de motor nog steeds niet gestart kan
worden.
ALS DE MOTOR NIET GESTART
KAN WORDEN
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet aan te slepen
of aan te duwen. Hierdoor kan een
aanrijding of andere schade
ontstaan. Verder kan de katalysator
door overbelasting beschadigd
raken en brand veroorzaken als de
auto wordt aangesleept of
aangeduwd.
753
Onderhoud
G210100AFD
Vervangen zekering zijpaneel
1. Zet het contact in stand LOCK en alleandere schakelaars uit.
2. Open het deksel van de zekeringkast. 3. Verwijder de verdachte zekering.
Gebruik het demontagegereedschap
dat zich in de zekeringkast in de
motorruimte bevindt.
4. Controleer de verwijderde zekering; vervangen indien deze is doorgebrand.
Er bevinden zich reservezekeringen in
de zekeringkast aan bestuurderszijde(of in de zekeringkast in de
motorruimte).
5. Plaats een nieuwe zekering met dezelfde stroomsterkte en controleer of
de zekering goed vastzit.
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer als de zekering niet
goed vastzit.
Als u geen reservezekering hebt, kunt u de zekering van een ander circuit gebruiken dat niet nodig is om te kunnenrijden, bijvoorbeeld van de aansteker,
mits de zekering dezelfde stroomsterkteheeft.
Controleer de zekeringkast in de
motorruimte wanneer de koplampen of
andere elektrische componenten niet
werken. Vervang een doorgebrande
zekering.
OTQ077041OTQ077040
Onderhoud
62
7
GLOEILAMPEN
G220000AEN
Gebruik alleen lampen met de voorgeschreven wattage.
✽✽ AANWIJZING
Na zware regenval of het wassen van de
auto kan het lijken alsof er vocht in dekoplampen en achterlichten zit. Dit
wordt veroorzaakt door hettemperatuurverschil tussen debinnenzijde en de buitenzijde van het
lampglas. Dit is vergelijkbaar met hetbeslaan van de ruiten bij het rijden
onder regenachtige omstandigheden en
duidt niet op een probleem met uw auto.
Laat in het geval er vocht in het circuitvan de verlichting is gekomen de auto
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING -
Vervangen van gloeilampen
Zet, voordat u lampen gaat
vervangen, de parkeerrem stevig
vast en controleer of het contact in
stand LOCK staat om te voorkomen
dat de auto plotseling in beweging
komt, dat u zich brandt of dat u een
schok krijgt.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de doorgebrande lamp vervangen wordt door een metdezelfde wattage. Anders kan dezekering of het elektrische
bedradingssyteem beschadigdraken.
OPMERKING
Raadpleeg een officiële HYUNDAI-dealer wanneer u niet over het
juiste gereedschap, de juistelampen en/of ervaring beschikt. Inveel gevallen kan het zelf vervangen van lampen problemen
opleveren vanwege het feit dat ombij de lamp te kunnen komen, eerstandere onderdelen verwijderd
dienen te worden. Dat is in hetbijzonder het geval als u dekoplampunit moet verwijderen ombij de gloeilamp(en) te kunnen
komen. Het verwijderen en plaatsenvan de koplampunit kan leiden totbeschadigingen aan de auto.
777
Onderhoud
Laat de motor in een afgesloten ruimte(bijvoorbeeld een garage) niet langer
draaien dan nodig is om de auto naar
binnen of naar buiten te rijden.
Stel het ventilatiesysteem zo af dat er verse buitenlucht naar het interieur
gevoerd wordt als de auto in een open
ruimte stilstaat terwijl de motor wat
langer moet blijven draaien.
Blijf nooit met draaiende motor gedurende langere tijd in eenstilstaande auto zitten.
Als de motor afslaat of niet wil aanslaan en er teveel startpogingen
ondernomen worden, kan hetemissieregelsysteem beschadigd
raken. G270303BENVoorzorgsmaatregelen katalysator
(indien van toepassing)
Uw auto is uitgerust met een katalysator
ten behoeve van de emissieregeling.
Daarom moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht wordengenomen:
Gebruik bij een benzinemotor uitsluitend LOODVRIJE BENZINE.
Gebruik de auto niet als de motor duidelijk storingen vertoont, zoals
overslaan of vermogensverlies. Doe geen dingen die slecht zijn voor
de motor. Voorbeelden hiervan zijn: de
auto in de versnelling laten uitrollenterwijl het contact in stand LOCK staat
en een helling af rijden met het contactin stand LOCK.
Laat de motor niet langdurig (5 minuten of langer) met een hoog
stationair toerental draaien.
Voer zelf geen aanpassingen of wijzigingen uit aan de motor of het
emissieregelsysteem. Alle controles en
afstellingen moeten door een erkende
HYUNDAI-dealer uitgevoerd worden.
Voorkom rijden met een extreem laag brandstofniveau. Het leegrijden van de
tank kan leiden tot overslaan van de
motor en overbelasting van de
katalysator.
Wanneer bovenstaande
voorzorgsmaatregelen niet in acht
worden genomen, kan schade aan dekatalysator en aan uw auto ontstaan.
Bovendien kan hierdoor de garantie
vervallen.
WAARSCHUWING - Brand
Een heet uitlaatsysteem kan brandbare materialen in brand
doen vliegen.
Vermijd contact tussen de auto en brandbare materialen zoals gras,
planten, papier, bladeren, enz. door
niet in de nabijheid daarvan te
parkeren of te rijden, of de motorstationair te laten draaien.