8
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
3
Deze bandenspanningen zijn gekozen voor de meest optimale combinatietussen rijcomfort, bandenslijtage en koersstabiliteit onder normale omstandigheden. De bandenspanningmoet tenminste éénmaal per maand worden gecontroleerd. Het aanhouden van de voorgeschrevenbandenspanning is om de volgende redenen van belang:
o Een te lage spanning heeft een ongelijkmatige bandenslijtage en een vermindering van het rijgedrag tot gevolg.
o Een te hoge spanning verhoogt de kans op beschadigingen onder invloed van schokken en heeft eenongelijkmatige bandenslijtage tot gevolg. LET OP:
Let op het volgende:
o Controleer de bandenspanning als de banden koud zijn. Dit betekent dat tenminste gedurende drie uur niet met dewagen is gereden en niet verder is gereden dan circa 1,6 km vanaf het begin van de rit.
o Controleer ook de spanning van
het reservewiel.
!
I030A02TG
I040A02S-GXT WINTERBANDEN Als de auto wordt voorzien van winterbanden, dan moeten deze dezelfde maat hebben en moeten op dezelfde manier belast kunnen worden.Winterbanden moeten om alle vier de wielen worden gemonteerd; als dit niet het geval is, dan kan dit de rij-eigenschappen van de auto negatief beïnvloeden. De bandenspanning van winterbanden moet 28 kPa (4 psi) hoger zijn dan de aanbevolen spanning voorstandaardbanden op de sticker in het dashboardkastje of de op de wang van de band aangegeven maximum span-ning. Gebruik van deze twee waarden de laagste spanning. Rijd niet sneller dan 120 km/h als de auto is voorzien van winterbanden.
10INHOUD
2
A Aanbevolen bandenspanning ........................................ 8-2
Aansteker ................................................................... 1-89
Airbagsysteem ............................................................ 1-46
Asbak ......................................................................... 1-91
Accu controleren ......................................................... 6-25
Airconditioning .......................................................... 1 -128
Achteruitkijkspiegel ................................................... 1 -103
Algemene controles ...................................................... 6-4
Als de motor niet aanslaat ........................................... 3-2
Als de motor te heet wordt ........................................... 3-4
Als uw auto moet worden gesleept ............................ 3-10
Antenne .................................................................... 1 -138
Anti-blokkeersysteem (ABS) ....... ................................2-12
Audiosysteem ........................................................... 1 -138
Automatische snel heidsregeling ................................ 1 -118
Automatische transmissie ............................................ 2-7
Automatische verwarmings en koelings systeem ..... 1 -125
B Bagagenet ................................................................ 1 -107
Banden ......................................................................... 8-2
Banden vervangen ........................................................ 8-5
Bediening verwarming en koeling ............................. 1-123
Bekerhouder ................................................................ 1-91Benzinemeter
.............................................................. 1-71
Beschrijving zekeringhouder .......................................6-40
Bij verlies van sleutels ............................................... 3-13
Boordcomputer ............................................................ 1-74
Brandstofvoorschriften .................................................. 1-2
Brillenvak .................................................................... 1-98
Buitenspiegel ............................................................ 1-100
Buitenspiegel verwatming ... ......................................1-101
C Centrale deurvergrendeling .......................................... 1-11
Claxon ...................................................................... 1-115
Corrosie voorkomen ...................................................... 4-2
DDashboardkastje ......................................................... 1-99
Diefstalbeveil igingsinstallatie .....................................1-12
EEconomisch rijden ...................................................... 2-18
Elektrisch aanslui tpunt ............................................... 1-90
Elektrisch bediende ruiten .......................................... 1-17
Elektrisch verstelbare stoelen voor ............................1-22
Elektronische stabiliteitsregeling (ESP) ......................2-13