KLIMAATREGELING
ALGEMEEN OVERZICHT
Het systeem voor airconditioning en verwarming is
ontworpen voor een optimaal interieurcomfort onder
alle weersomstandigheden. Dit systeem kan worden
bediend met hetzij de bedieningsorganen van de auto-
matische klimaatregeling op het instrumentenpaneel of
via het scherm van het Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer het Uconnect Touch™ systeem in een be-
paalde modus (Radio, Player, Settings, More, enz.) staat,
worden de temperatuurinstellingen voor de bestuur-
der en passagier aan de bovenzijde van het scherm
weergegeven.Toetsen
Toetsen bevinden zich aan de linker- en rechterzijde
van het Uconnect Touch™ 4.3 scherm in het midden
van het instrumentenpaneel. Ook onder het Uconnect
Touch™ scherm bevinden zich toetsen. (afb. 41)
(afb. 42) (afb. 43)
(afb. 41)
1 — Uconnect Touch™ systeem 4.3 toets airconditioning 61
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
PASSEERSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal geven aan
een ander voertuig door de multifunctionele hendel
heel even naar u toe te trekken. Hierdoor wordt het
grootlicht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat. BINNENVERLICHTING
De interieurverlichting wordt ingeschakeld wanneer
een portier wordt geopend.
Om te voorkomen dat de accu leegraakt, wordt de
interieurverlichting automatisch uitgeschakeld 10 mi-
nuten nadat u de contactschakelaar in de stand LOCK
hebt gezet. Dit gebeurt als de interieurverlichting met
de hand werd ingeschakeld of als er een portier open-
staat. Dit geldt ook voor de verlichting in het hand-
schoenenkastje, maar niet voor de verlichting in de
bagageruimte. Als u de interieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschakelaar in de stand ON
of zet u de schakelaar van de interieurverlichting uit en
daarna weer aan. DIMMERKNOP
De dimmerknop maakt deel uit van de koplampscha-
kelaar en bevindt zich aan de linkerzijde van het instru-
mentenpaneel. (afb. 52)
Door bij ingeschakelde parkeerlichten of koplampen de
linker dimschakelaar naar boven te draaien neemt de
intensiteit van de instrumentenverlichting toe.
INTERIEURVERLICHTING INSTELLEN
Draai de dimmer helemaal omhoog naar de tweede
klikstand om de interieurverlichting in te schakelen. Alsde dimmerknop in deze stand staat, blijft de interieur-
verlichting branden.
INTERIEURVERLICHTING VOLLEDIG
UITSCHAKELEN (OFF)
Draai de dimschakelaar geheel naar beneden in de
stand OFF. De interieurverlichting gaat nu niet meer
branden als u een portier opent.
FUNCTIE LANGZAAM RIJDEN
(INSTRUMENTENVERLICHTING
OVERDAG)
Draai de dimmer omhoog naar de eerste klikstand.
Met deze functie worden alle tekstweergaven, zoals de
kilometerteller, het EVIC (indien aanwezig) en de radio,
beter verlicht wanneer de parkeerlichten of koplampenbranden.
(afb. 52)
Dimschakelaar
76
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
ELEKTRISCHE AANSLUITCONTACTEN
In de middenconsole onder de radio bevindt zich een
aansluitcontact van 12 volt (13 amp). Op dit aansluit-
contact staat spanning wanneer de contactschakelaar
in de stand ON/RUN of ACC staat. (afb. 72)
Dit aansluitcontact wordt ook gebruikt als gewone
aanstekerbus.Om het verwarmingselement te
sparen, mag de aansteker niet ingedrukt wor-
den gehouden in de verhittingsstand.
In het opbergvak in de middenconsole bevindt zich het
tweede aansluitcontact van 12 volt (13 amp). Op dit
aansluitcontact staat spanning wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN, ACC of LOCK staat.
(afb. 73)
Aan de achterzijde van de middenconsole bevindt zich
het derde aansluitcontact van 12 volt. Op dit aansluit- contact staat spanning wanneer de contactschakelaar
in de stand LOCK, ON of ACC staat. (afb. 74)
Op het linker bekledingspaneel van de bagageruimte
bevindt zich het vierde aansluitcontact van 12 volt. Op(afb. 72)
Voorste 12 volt-aansluitcontact
(afb. 73)
12 volt-aansluitcontact middenconsole(afb. 74) 12 volt-aansluitcontact achterbank
92
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde elektroni-
sche remkrachtregeling die gewoonlijk ESC wordt ge-
noemd. Dit systeem bestaat uit een antiblokkeersys-
teem (ABS), remassistent (Brake Assist System (BAS)),
tractieregelsysteem (Traction Control System (TCS)),
elektronische kantelbeveiliging (Electronic Roll Mitiga-
tion (ERM), elektronische stabiliteitsregeling (Electro-
nic Stability Control (ESC)) en stabilisatieregeling voor
aanhangers (Trailer Sway Control (TSC)). Deze syste-
men werken samen zodat de auto stabiel en bestuur-
baar is bij verschillende rijomstandigheden.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock Brake
System, ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt voor extra voer-
tuigstabiliteit en meer remwerking als er geremd moet
worden. Het systeem gaat automatisch pompend rem-
men in moeilijke remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u hoort u mogelijk
ook een zacht klikkend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een zelftest die het
systeem uitvoert om te controleren of het ABS naar
behoren functioneert. Deze zelftest wordt steeds uit-
gevoerd na het starten van de motor, zodra de auto een
snelheid van 11 km/u bereikt.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde rijomstandig-
heden en remcondities. ABS grijpt mogelijk in als deauto over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of losse
rommel rijdt of wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit als volgt
merken:
De ABS-pompmotor draait (deze kan nog korte tijd
aan blijven nadat de auto al stilstaat),
De hydraulische magneetkleppen maken klikgelui- den,
Pulsering van het rempedaal en
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van het ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die onderhevig is aan storin-
gen van een onjuist geïnstalleerde of krachtige
radiozendinstallatie. Dergelijke storingen kun-
nen zorgen dat de ABS-werking geheel wegvalt .
Dergelijke apparatuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem
een averechtse uitwerking. De effectieve rem-
kracht wordt hierdoor verminderd en het risico
van een ongeval neemt toe. Pompend remmen
verlengt de remweg. Wanneer u wilt remmen of
stoppen, trapt u gewoon stevig het rempedaal in.
(Vervolgd)117
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de
bandenspanning naar de ontvangstmodule. OPMERKING:Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zonodig op de juiste spanning
brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning die in de
bandenspanningstabel staat vermeld. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Wanneer een systeemfout wordt gedetecteerd, gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
gedurende 75 seconden knipperen en blijft daarna branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar wordt uitgezet en
vervolgens weer aangezet, zal deze volgorde worden
herhaald indien de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Het waarschuwingslampje voor lage bandenspan-
ning gaat uit als de storing is opgeheven. Systeemfouten
kunnen optreden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als men
langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer installeert in plaats van een
wegband waarvan de spanning onder de waarschu-
wingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het
TPM-verklikkerlampje aan als de auto opnieuw wordt
gestart.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden.
127UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
storing in het systeem is opgeheven, stopt het waar-
schuwingslampje met knipperen, verdwijnt het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" van het EVIC-display en ver-
schijnt er een spanningwaarde in plaats van de twee
streepjes. Systeemfouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje branden en klinkt er
een geluidssignaal de volgende keer dat u de auto start.
Daarnaast zal de grafische voorstelling in het EVIC een
knipperende spanningswaarde blijven tonen
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden. Verder verschijnt er op het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) en daarna worden er streepjes (- -) weergege-
ven in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens als daarna de auto wordt gestart, klinkt er
een geluidssignaal, knippert het TPM-verklikkerlampje
75 seconden lang en blijft vervolgens aanhoudend bran-
den, terwijl het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPMS SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) weergeeft in plaats van de streepjes (- -) die de
bandenspanning weergeven.
5. Zodra de oorspronkelijke wegband is gerepareerd
of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats
van de thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijge-
werkt. Verder gaat het TPM-verklikkerlampje UIT en
geeft de grafiek op het EVIC de nieuwe spannings-
waarde weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW®) — INDIENAANWEZIG
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView
®
achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter
de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel
in de stand REVERSE (achteruit) wordt gezet. De
afbeelding wordt aan de bovenzijde van het aanraak-
scherm van de radio weergegeven, samen met de
waarschuwing "Controleer de gehele omgeving". Na
vijf seconden verdwijnt deze opmerking. De Park-
View
®camera bevindt zich aan de achterzijde van het
voertuig boven de kentekenplaat. Als u uit de achteruitversnelling schakelt, wordt de
achteruitrijcamera uitgeschakeld en verschijnt het
navigatie- of audioscherm.
Indien weergegeven, geven statische rasterlijnen de
breedte van het voertuig aan, terwijl een onderbroken
lijn de middellijn van het voertuig aangeeft. Deze lijnen
kunnen bijv. van dienst zijn bij het uitlijnen van het
voertuig voor een aanhanger. De statische rasterlijnen
geven verschillende zones aan waarmee u de afstand
tot de achterzijde van het voertuig kunt inschatten. De
onderstaande tabel geeft bij benadering de afstanden
weer voor elk van deze zones:
Zone Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 cm - 1 m
Groen 1 m of meer
137
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig achter-
uit rijden, ook al wordt er gebruik ge-
maakt van de achteruitrijcamera. Kijk altijd goed
vóór of achter uw auto, controleer of zich daar
geen voetgangers, dieren, andere voertuigen of
obstakels bevinden en let op dode hoeken voor-
dat u voor- of achteruitrijdt . U bent verantwoor-
delijk voor de veiligheid van uw omgeving en
moet blijven opletten als u achteruitrijdt . Anders
bestaat er een risico op ernstig of dodelijk letsel. Om schade aan het voertuig te voorko-
men mag de achteruitrijcamera alleen
worden gebruikt als parkeerhulp. De
achteruitrijcamera kan niet elk obstakel of voor-
werp detecteren.
Om schade aan het voertuig te voorkomen
moet u langzaam rijden bij gebruik van de achter-
uitrijcamera, zodat u tijdig kunt stoppen als u een
obstakel ziet . Het wordt de bestuurder aanbevo-
len om regelmatig over zijn/haar schouder te kij-
ken bij het gebruik van de achteruitrijcamera. OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water worden gespoeld en met
een zachte doek worden gedroogd. De lens niet afdek-
ken.
ParkView
®in- of uitschakelen — met het
aanraakscherm van de radio
1. Zet de radio aan.
2. Druk op de schermtoets " More".
3. Druk de schermtoets " Settings".
4. Druk op de schermtoets "Safety & Driving Assis- tance".
5. Druk op het vakje naast de knop "Parkview
®Bac-
kup Camera" om het systeem in of uit te schakelen.
138
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD